10 apr 2018
Lidstaten kunnen de illegale uitoefening van vervoersactiviteiten in het kader van de UberPop-dienst verbieden en bestraffen
HvJ EU 10 april 2018, IT 2530; IEFbe 2536; ECLI:EU:C:2018:221; C-320/16 (strafzaak tegen Uber France) Vervoer. Informatiemaatschappij. Bemiddelingsdienst waardoor met behulp van een smartphone-applicatie niet-professionele chauffeurs die hun eigen voertuig gebruiken tegen betaling in contact kunnen worden gebracht met personen die een stadstraject wenen af te leggen. Uit het perscommuniqué: De lidstaten kunnen de illegale uitoefening van vervoersactiviteiten in het kader van de UberPop-dienst verbieden en bestraffen zonder voorafgaande kennisgeving aande Commissie van het wetsontwerp tot strafbaarstelling van een dergelijke uitoefening. HvJ EU:
Artikel 1 van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij, zoals gewijzigd bij richtlijn 98/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 juli 1998, en artikel 2, lid 2, onder d), van richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt, moeten aldus worden uitgelegd dat een nationale wettelijke regeling die strafsancties stelt op het organiseren van een systeem waarbij klanten in contact worden gebracht met personen die tegen betaling personenvervoer over de weg verrichten met behulp van voertuigen met minder dan tien plaatsen, zonder daartoe over een vergunning te beschikken, een „dienst op het gebied van vervoer” betreft voor zover zij van toepassing is op een bemiddelingsdienst die wordt aangeboden door middel van een smartphone-applicatie en die deel uitmaakt van een dienstenpakket waarvan het voornaamste aspect de vervoersdienst is. Een dergelijke dienst is uitgesloten van de werkingssfeer van die richtlijnen.
Gestelde vraag:
Houdt artikel L3124‑13 van de vervoerswet, ingelast bij wet nr. 2014‑1104 van 1 oktober 2014 betreffende het taxibedrijf en auto’s met chauffeur, een nieuw niet-impliciet technisch voorschrift in dat betrekking heeft op een of meer diensten van de informatiemaatschappij in de zin van [richtlijn 98/34], zodat krachtens artikel 8 van de richtlijn voorafgaande kennisgeving ervan aan de Europese Commissie verplicht was, of valt deze bepaling onder [richtlijn 2006/123], die krachtens artikel 2, lid 2, onder d), niet van toepassing is op vervoer?
Ingeval het eerste onderdeel van de vraag bevestigend wordt beantwoord, brengt dan de niet-inachtneming van de in artikel 8 van [richtlijn 98/34] bedoelde kennisgevingsplicht met zich dat artikel L. 3124‑13 van de vervoerswet niet aan de justitiabele kan worden tegengeworpen?