DOSSIERS
Alle dossiers
Gepubliceerd op maandag 8 december 2025
IEFBE 4058

Artikel geschreven door Roland Wigman, Liaise Advocaten

Goed nieuws voor filmproducenten: een nieuw Europees coproductieverdrag voor TV-series

Roland Wigman, 3 december 2025. 

De Raad van Europa heeft op 26 november jl. de tekst goedgekeurd van een nieuw Europees coproductieverdrag voor tv-series.  Het verdrag zal begin 2026 ter ondertekening en ratificering worden aangeboden aan de lidstaten van de Raad van Europa en de staten die zijn aangesloten bij de Europese Culturele Conventie van Parijs van 1954. Het zal in werking treden zodra drie staten het hebben geratificeerd. Naar verwachting zal dat einde 2026, dan wel begin 2027 zijn.

Het verdrag voor TV-series volgt in grote lijnen het reeds bestaande verdrag voor speelfilms. Het verdrag is een poging om het ‘coproductierecht’, zo gewoon in de wereld van de speelfilmproductie, te vertalen naar tv-series.

Het verdrag maakt onderscheid in drie typen TV-series: gescripte fictie, animatie en documentaire.

Het verdrag maakt voorts onderscheid tussen coproducenten, onafhankelijke coproducenten en ‘media service providers’. Media service provider (“MSP”) is de natuurlijke of rechtspersoon die redactioneel verantwoordelijk is voor de keuze van de audiovisuele inhoud en de organisatie van een audiovisual media service.[1]

Coproducent kan iedere partij zijn die aan het project is verbonden middels een coproductiecontract, ook een MSP. De definitie van een onafhankelijk producent is die welke de nationale wetgeving van de betreffende producent hanteert en bij gebreke van zo een definitie in de nationale wetgeving is een onafhankelijke producent een producent waarin niet direct of indirect een meerderheidsbelang wordt gehouden door een MSP en die niet volledig, dan wel grotendeels afhankelijk is van één MSP of een groep MSP’s voor de financiering van zijn producties.

Het verdrag is van toepassing op bilaterale coproducties waarbij tenminste twee onafhankelijke coproducenten, ieder uit een ander verdragsland, zijn betrokken en op multilaterale coproducties waarbij drie of meer onafhankelijke coproducenten uit verschillende verdragslanden zijn betrokken. MSP mogen wel partij zijn bij de coproductieovereenkomsten.

In het geval van een multilaterale coproductie gaat het verdrag voor op eventuele bilaterale coproductieverdragen tussen bij de multilaterale coproductie betrokken landen. In het geval van een bilaterale coproductie gaat het verdrag alleen maar voor op een reeds bestaande bilaterale overeenkomst indien daar uitdrukkelijk voor wordt gekozen.

De coproductie dient te voldoen aan de artikelen 6 tot en met 8 van het verdrag en aan een minimum aantal punten.

In het kader van een bilaterale coproductie dient de minimum financiële bijdrage van een coproducent tenminste 10% te bedragen. In het geval van multilaterale coproducties is de minimum bijdrage tenminste 5% en is de maximum bijdrage 80%.

De rechten op de gecoproduceerde tv-serie dienen tenminste deels bij de onafhankelijke coproducenten te liggen (bij de financiële bijdrage refereert het verdrag slechts aan de coproducenten).

Als er coproducenten betrokken zijn uit niet verdragsstaten, dan mag hun aandeel in de rechten op de tv-serie nimmer meer bedragen dan 30%.

Het verdrag bepaalt ook dat de onafhankelijke coproducenten een aandeel in de opbrengsten moeten hebben en exploitatierechten niet eeuwigdurend mogen worden verleend en dat een licentieperiode zodanig moet zijn, dat de onafhankelijke coproducent  kan profiteren van de ‘restwaarde’, c.q. de mogelijkheid om te herlicentiëren.

Een belangrijk en nieuw punt is de verplichting die het verdrag oplegt aan MSP’s (en hun dochters) die betrokken zijn bij een officiële coproductie om gegevens te verstrekken over het bereikte publiek (‘audience data’) en informatie over de exploitatie van de tv-serie. Deze informatie moet verstrekt worden aan alle coproducenten.

De coproductie moet geïnitieerd zijn door een onafhankelijke coproducent en de onafhankelijke coproducenten moeten bijdragen aan en betrokken zijn bij de technische en artistieke beslissingen.

Voor ieder type tv-serie is er een aparte puntentabel: een gescripte fictie serie dient tenminste 24 uit 31 mogelijke punten te halen. Een animatieserie dient tenminste 26 uit een mogelijke 40 te halen en een documentaire serie tenminste 13 van 26. Het verdrag staat toe dat de betrokken autoriteiten (voor Nederland zal dat ongetwijfeld het Nederlands Film Fonds zijn) officiële coproductiestatus verlenen aan een coproductie die niet het minimum aantal punten behaalt.

Als er sprake is van meer seizoenen, dient voor ieder seizoen een nieuwe aanvraag te worden ingediend.

Al met al biedt dit nieuwe verdrag nieuwe mogelijkheden voor producenten van tv-series, zendgemachtigden en streamers. Het verdrag biedt bovenal extra bescherming voor de onafhankelijke producent.

[1] Het verdrag definieert niet wie of wat een audiovisual media service is, daarvoor moet (waarschijnlijk) te rade worden gegaan bij de Richtlijn Audiovisuele Mediadiensten (Richtlijn 2010/13/EU, zoals gewijzigd bij Richtlijn 2018/1808/EU) en wordt – kort gezegd – een televisiemaatschappij of SVOD aanbieder bedoeld.