30 jun 2022
Uitspraak ingezonden door Nele Somers en Myrthe Maes, ARTES Advocaten
Burgerlijk bewijsbeslag inzake oneerlijke marktpraktijken wél mogelijk naar Belgisch recht?
Hof van beroep Gent 30 juni 2022, IEFbe 3525 (X tegen Y). Zie eerste aanleg [IEFbe 3330]. Inzake een geschil omtrent eerlijke marktpraktijken, beval de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Kortrijk op eenzijdig verzoekschrift de aanstelling van een sekwester tot het vrijwaren/veiligstellen van bewijsmateriaal. De sekwester verkreeg hierbij de machtiging om toegang te nemen tot de maatschappelijke zetel en het productieatelier van de geviseerde vennootschap enerzijds en de privéwoningen van de bestuurder en een medewerker van deze vennootschap anderzijds. De sekwester mocht er zonder enige beperking de nodige zoekopdrachten uitvoeren en niet enkel een lijst van 8 gezochte stukken in beslag nemen, maar ook elk stuk dat hij relevant achtte in het kader van zijn opdracht. De voorzitter bepaalde hierbij een vertrouwelijkheidskring van personen die kennis mochten nemen van de stukken, waartoe eisende partij niet behoorde. Eisende partij beriep zich enkel op een vermoeden van schending van oneerlijke marktpraktijken (en dus niet op een vermoeden van schending van het recht op bescherming van bedrijfsgeheimen of van een intellectueel eigendomsrecht). Op derdenverzet (IEFbe 3330) oordeelde de voorzitter dat het Belgisch recht vooralsnog geen wetsbepaling of rechtsbeginsel kent dat in een burgerlijk bewijsbeslag voorziet waarbij gedwongen toegang wordt genomen tot privéruimten van een betrokken partij teneinde bepaalde documenten/gegevens in beslag te nemen.
De voorzitter achtte de machtiging aan de sekwester tot toegang tot de vermelde plaatsen en de voorziene dwangmiddelen, prima facie, niet verenigbaar met artikel 15 GW, artikel 8 EVRM en artikel 17 BUPO. Hij beperkte de machtiging aan de sekwester bijgevolg tot een bevel tot afgifte aan de sekwester van de gezochte stukken (zie voor de volledige uitspraak IEFbe 3330). De eisende partij ging hiertegen in beroep. Bij arrest van 30 juni 2022 spreekt het hof van beroep te Gent zich uit voor een burgerlijk bewijsbeslag (in casu op grond van oneerlijke marktraktijken). Volgens het hof heeft de waarheidsvinding een centrale plaats in ons burgerlijk procesrecht en is een beperkte vorm van bewijsbeslag mogelijk op basis van een samen lezing van de artikelen 584, 871, 877, 878 en 1462 Ger. W. Het hof oordeelt dat in deze zaak de maatregelen in verhouding staan tot het nagestreefde doel. Het betreft het beslag van welomschreven stukken en dus geen bedrijfsspionage of ‘fishing expedition’. Er bestaat een gegronde vrees dat de betrokken stukken en gegevens zouden verdwijnen en er is geen andere en minder ingrijpende mogelijkheid om het bewijsmateriaal veilig te stellen. Het hof verbreekt zodoende de beschikking op derdenverzet en herstelt de oorspronkelijke machtiging aan de sekwester met uitzondering van het recht om de privéwoningen en wagen van de bestuurder en medewerker te betreden en doorzoeken.
“Het feit dat de wetgever de procedure van het beslag inzake namaak niet heeft willen uitbreiden tot inbreuken op bedrijfsgeheimen heeft - naar het oordeel van dit hof - echter niet tot gevolg dat hieruit zomaar kan worden afgeleid dat art. 584 Ger. W. nooit een rechtsgrond zou kunnen vormen voor de zogenaamde ‘private huiszoeking’/het bewijsbeslag.
Het wetsbegrip van art. 8 EVRM en art. 15 Gw moet immers niet in zijn formele betekenis maar in zijn materiële betekenis worden begrepen en slaat bijgevolg op iedere akte, geschreven of ongeschreven, met normatieve draagwijdte (…). De voorwaarde kan dus ook vervuld zijn wanneer een algemene norm van intern recht in voldoende mate door de rechtspraak is uitgewerkt (…).
(….)
De artikelen 871, 877 en 878 Ger. W. sluiten in principe niet uit dat zij samen met artikel 584 Ger. W. de rechtsgrond vormen voor het opvragen van stukken in een procedure in kort geding of op eenzijdig verzoekschrift, mits alle wettelijke voorwaarden van die artikelen vervuld zijn en mits de belangen van de betrokken partijen worden afgewogen (…). De waarheidsvinding heeft - ook naar het oordeel van dit hof - een centrale plaats in ons burgerlijk procesrecht.
Art. 8 EVRM staat - naar het oordeel van dit hof - een beperkte vorm van bewijsbeslag op basis van art. 584 Ger. W., in combinatie met de art. 871, 877 en 878 Ger. W. en art. 1462 Ger. W. niet in de weg (…).”