DOSSIERS
Alle dossiers
Gepubliceerd op woensdag 16 december 2015
IEFBE 1621
De weergave van dit artikel is misschien niet optimaal, omdat deze is overgenomen uit onze oudere databank.

Beschikking tegen gebruik naam nietig op grond van vrijheid van pers

NL Rechtbank van eerste aanleg Brussel 2 december 2015, IEFbe 1621 (X tegen VRT) en NL Rechtbank van eerste aanleg Brussel 9 december 2015 (VTR tegen X)
Beschikking aangebracht door Jeff Keustermans en Peter Blomme, & De Bandt Advocaten. De Vlaamse zender VRT is voornemens een programma uit te zenden over het fenomeen “grooming”, het uitlokken van contract met kinderen door middel van valse sociale media profielen. Ten behoeve van dit programma heeft de VRT een fictieve Facebook-pagina aangemaakt, met een random gekozen naam. De gekozen naam komt echter sterk overeen met die van X. Omdat hij bang is voor reputatieschade verzoekt hij dat de uitzending slechts met aangepaste naam zal worden uitgezonden. De Rechtbank wijst dit verzoek toe in de beschikking van 2 december 2015. In de tweede beschikking eist VRT vernietiging van de eerste beschikking nu deze tot censuur zou hebben geleid. De Rechter overweegt dat de vrijheid van pers niet preventief aan banden kan worden gelegd nu dit tot willekeur zou kunnen leiden bij het ontbreken van een duidelijk wetgevend kader. De eerdere beschikking wordt vernietigd.

De vrijheid van pers, onder welke vorm dan ook, kan niet preventief aan banden worden gelegd en men dient aan reportagemakers de vrijheid te laten inzake concept en uitwerking van uitzending (vgl. o.m. Voorz. Rb. Dendermonde (derdenverzet), 27 november 2001, AM 2002/1, 88).

Het ingrijpen van de overheid (waaronder de rechterlijke macht) in een reportage door te zeggen wat wel en wat niet mag worden meegedeeld, dreigt immers tot willekeur te leiden zolang daarvoor geen duidelijk wetgevend kader bestaat.

Op grond van de hoger aangehaalde rechtspraak van het EHRM, die vastgesteld heeft dat er in het Belgisch recht geen kader bestaat dat precieze en specifieke regels vastlegt met betrekking tot preventieve restricties van het recht op de vrijheid van meningsuiting en, bij uitbreiding, de schending van artikel 10 van het EVRM, valt een preventieve tussenkomst van de kortgedingrechter principieel niet te verantwoorden.
Daarom:
- is elke preventieve maatregelen in persaangelegenheden in de regel verboden, of het nu gaat om geschreven of audiovisuele pers,
- zou enkel een wijziging van de Grondwet, die duidelijk een mogelijkheid tot preventieve maatregelen zou voorzien, binnen welbepaalde gevallen en met specifieke modaliteiten, elke twijfel kunnen opheffen en de kortgedingrechter toelaten om er nog in de toekomst gebruik van te maken,
- zou de uitoefening van een preventieve gerechtelijke controle van de pers, op welke drager dan ook, die terugvalt op een louter praetoriaans kader, in de regel niet kunnen voldoen aan het regime van het Verdrag, noch overeenstemmen met de vereisten van de werking van een democratische Staat (vgl. o.m. Voorz. Rb Namen (derdenverzet), R.KG. 49/15, 1 december 2015, niet gepubliceerd).

Gezien de reportagemakers bij het gebruik van de fictieve naam [X], kennelijk geen strafbaar opzet noch oogmerk om te schaden hadden, acht deze zetel ook het verbieden van het louter gebruik van deze fictieve naam niet aanvaardbaar.