DOSSIERS
Alle dossiers
Gepubliceerd op maandag 1 september 2025
IEFBE 3958

Artikel ingezonden door Caroline Theunis, Artes Law.

Auteursrechtelijke bescherming van toegepaste kunst: de conclusie van Advocaat-Generaal Szpunar in de zaak C-580/23 (‘Mio’)

Artikel door Caroline Theunis (met redactie M. Maes).

Context

Op 21 september 2023 stelde het Zweedse Octrooi- en Merkenhof (‘OMH’) prejudiciële vragen aan het EU Hof van Justitie (‘EU HvJ’). Het wenst verduidelijking over de toepassing van het begrip ‘werk’ in de zin van Richtlijn 2001/29/EC (de ‘InfoSoc Richtlijn’) in de context van toegepaste kunst.

De verwijzing kadert in de zaak Mio, met als centrale vraag of de ‘Palais’-tafels, ontworpen door de eiser, als auteursrechtelijk beschermde werken kunnen worden aangemerkt. Meubelretailer Mio bracht immers soortgelijke tafels op de markt, en betwist dat zij daarmee inbreuk maakt op een dergelijke bescherming van de ‘Palais-tafels’.

Gelijkaardige omstandigheden gaven aanleiding tot prejudiciële vragen in de zaak Konektra, die voor de behandeling voor het HvJ bij Mio werd gevoegd.

Juridische achtergrond

Het HvJ verduidelijkte in het arrest Cofemel dat voor alle categorieën van werken – waaronder ook voorwerpen van toegepaste kunst - dezelfde geharmoniseerde originaliteitstoets geldt.

Voorwerpen van toegepaste kunst bevinden zich echter op de grens tussen ‘zuivere’ kunstwerken en gewone gebruiksvoorwerpen. Dat brengt moeilijkheden mee voor de nationale rechters. Hoe verhouden de model- en auteursrechtelijke beschermingsregimes zich tot elkaar, wanneer zij op eenzelfde object kunnen worden toegepast?

In het arrest Brompton Bicycle preciseerde het HvJ dat een werk ook ‘oorspronkelijk’ kan zijn in de zin van het auteursrecht wanneer de vorm is ingegeven door technische overwegingen, mits dat de auteur niet verhinderde om zijn/haar persoonlijkheid daarin te reflecteren als een uitdrukking van zijn/haar vrije en creatieve keuzes. Voor auteursrechtelijke bescherming moet de auteur daarbij niet alleen alternatieve mogelijkheden hebben gehad, maar moet deze deze bij de keuze ook zijn/haar creatieve vermogen op originele wijze tot uitdrukking hebben gebracht.

Het OMH vraagt zich af welke factoren het (niet) in rekening moet nemen bij de beoordeling of een voorwerp van toegepaste kunst de persoonlijkheid van de auteur reflecteert in de zin van het auteursrecht. Daarnaast rijst de vraag welke graad van gelijkenis vereist is tussen het beweerd inbreukmakend object en het beschermde werk, om een inbreuk vast te stellen.

Op 8 mei 2025 legde Advocaat-generaal (‘AG’) Szpunar zijn conclusie neer in Mio, waarin hij op deze vragen ingaat.