DOSSIERS
Alle dossiers
Gepubliceerd op woensdag 17 mei 2017
IEFBE 2173
HvJ EU - CJUE ||
16 mei 2017
HvJ EU - CJUE 16 mei 2017, IEFBE 2173; ECLI:EU:C:2017:376 (Vrijhandelsovereenkomst met Singapore), https://ie-forum.be/artikelen/advies-hvj-eu-over-vrijhandelsovereenkomst-met-singapore-bescherming-van-ie

Advies HvJ EU over vrijhandelsovereenkomst met Singapore - bescherming van IE

Advies van het HvJ EU 16 mei 2017, IEF 16794; IEFbe 2173; advies 2/15; ECLI:EU:C:2017:376 (Vrijhandelsovereenkomst met Singapore) Heeft de Unie de vereiste bevoegdheid om alleen de vrijhandelsovereenkomst met Singapore te ondertekenen en te sluiten? Verbintenissen inzake de bescherming van intellectuele eigendom. Volgens artikel 207, lid 1, VWEU omvat de gemeenschappelijke handelspolitiek „de handelsaspecten van intellectuele eigendom”.

112. De door de Unie aangegane internationale verbintenissen op het gebied van de intellectuele eigendom vallen onder deze „handelsaspecten” wanneer zij specifiek verband houden met het internationale handelsverkeer doordat zij in wezen tot doel hebben deze handel te bevorderen, te vergemakkelijken of te regelen en daarop een rechtstreeks en onmiddellijk effect hebben [arrest van 18 juli 2013, Daiichi Sankyo en Sanofi-Aventis Deutschland, C‑414/11, EU:C:2013:520, punten 49‑52, alsook advies 3/15 (Verdrag van Marrakesh inzake de toegang tot gepubliceerde werken) van 14 februari 2017, EU:C:2017:114, punt 78].

113. De in de voorgenomen overeenkomst vervatte verbintenissen inzake intellectuele eigendom worden uiteengezet in hoofdstuk elf ervan en vormen, zoals is bepaald in artikel 11.2 van deze overeenkomst, een aanvulling op de rechten en verplichtingen van de partijen uit hoofde van de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom [bijlage 1 C bij de WTO-Overeenkomst, die op 15 april 1994 te Marrakesh is ondertekend en is goedgekeurd bij besluit 94/800/EG van de Raad van 22 december 1994 betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap voor wat betreft de onder haar bevoegdheid vallende aangelegenheden, van de uit de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde (1986‑1994) voortvloeiende overeenkomsten (PB 1994, L 336, blz. 1; hierna: „WTO-Overeenkomst”)] en andere door hen gesloten internationale verdragen op het gebied van de intellectuele eigendom.

114. Wat het auteursrecht en de naburige rechten betreft, wordt in artikel 11.4 van de voorgenomen overeenkomst, met als opschrift „Geboden bescherming”, verwezen naar de verplichtingen die op de partijen rusten krachtens verschillende internationale overeenkomsten, waaronder de op 9 september 1886 te Bern ondertekende Berner Conventie tot bescherming van literaire en artistieke werken (Akte van Parijs van 24 juli 1971), zoals gewijzigd op 28 september 1979, en het op 20 december 1996 te Genève ondertekende Verdrag van de Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom (WIPO) inzake auteursrecht, dat namens de Unie is goedgekeurd bij besluit 2000/278/EG van de Raad van 16 maart 2000 (PB 2000, L 89, blz. 6). Voorts stelt deze overeenkomst in wezen regels vast inzake de minimale beschermingsduur voor verschillende categorieën werken (artikel 11.5) en bepaalt zij dat auteurs moeten worden beschermd tegen het onwerkzaam maken van de technische voorzieningen die zij gebruiken om niet-toegestane handelingen te vermijden (artikel 11.9).

115. Inzake merken bepaalt de voorgenomen overeenkomst in artikel 11.13 dat elk van beide partijen voorziet in een openbaar toegankelijke elektronische databank voor aanvragen voor en de registratie van merken. Voorts moet elk van beide partijen garanderen dat elke weigering tot inschrijving is neergelegd in een schriftelijk en gemotiveerd besluit waartegen beroep kan worden ingesteld. Derden moeten over de mogelijkheid beschikken om zich tegen de inschrijving te verzetten.

116. Wat geografische aanduidingen betreft, legt artikel 11.17, lid 1, van de voorgenomen overeenkomst elk van beide partijen de verplichting op om „systemen voor de registratie en bescherming van geografische aanduidingen op haar grondgebied vast [te stellen] voor de categorieën van wijnen, gedistilleerde dranken, landbouwproducten en levensmiddelen die zij passend acht”. Deze systemen moeten bepaalde, in lid 2 van artikel 11.17 beschreven, procedurele middelen omvatten die met name de mogelijkheid bieden om de wettige belangen van derden in aanmerking te nemen. In lid 3 van dat artikel wordt hieraan toegevoegd dat de door elk van beide partijen beschermde geografische aanduidingen zullen worden ingeschreven op een lijst die wordt bijgehouden door het bij de voorgenomen overeenkomst opgerichte „Handelscomité”. De in deze lijst opgenomen geografische aanduidingen moeten krachtens artikel 11.19 van deze overeenkomst door elk van beide partijen op zodanige wijze worden beschermd dat de betrokken ondernemers kunnen verhinderen dat derden het publiek misleiden of andere daden van oneerlijke mededinging verrichten.

117. Wat modellen betreft, moet elk van beide partijen overeenkomstig de artikelen 11.24 tot en met 11.26 van de voorgenomen overeenkomst gedurende een periode van ten minste tien jaar vanaf de datum van de beschermingsaanvraag bescherming verlenen voor onafhankelijk gecreëerde modellen die nieuw of oorspronkelijk zijn. Artikel 11.24 van de overeenkomst preciseert dat deze bescherming zich niet uitstrekt tot modellen waarvoor hoofdzakelijk technische of functionele overwegingen bepalend zijn en tot modellen die strijdig zijn met de openbare orde of de goede zeden.

118. Wat octrooien betreft, verwijst artikel 11.29 van de voorgenomen overeenkomst naar de verplichtingen van de partijen uit hoofde van bepaalde internationale instrumenten en voorziet het in een verbintenis tot samenwerking. Voorts bepaalt artikel 11.31 dat „[d]e partijen erkennen dat farmaceutische producten die op hun respectieve grondgebied door een octrooi worden beschermd, aan een vergunningprocedure kunnen worden onderworpen voordat zij er in de handel worden gebracht”, dat zij „de mogelijkheid [bieden] om de duur van de door de octrooibescherming verleende rechten te verlengen om de octrooihouder te compenseren voor de verkorting van de effectieve duur van het octrooi als gevolg van de procedure voor het verkrijgen van een vergunning voor het in de handel brengen” en dat „[d]e duur van de door de octrooibescherming verleende rechten [...] met niet meer dan vijf jaar [mag] worden verlengd”.

119. Artikel 11.33 van de voorgenomen overeenkomst voegt hieraan toe dat, „[w]anneer een partij verlangt dat testgegevens of studies over de veiligheid en werkzaamheid van een farmaceutisch product worden ingediend alvorens een vergunning voor het in de handel brengen van dat product wordt verleend, [...] de partij derden gedurende een periode van ten minste vijf jaar vanaf de datum waarop de vergunning in die partij is verleend, niet [toestaat] om hetzelfde of een soortgelijk product in de handel te brengen op basis van de vergunning voor het in de handel brengen die is verleend aan degene die de testgegevens of studies heeft ingediend, tenzij deze laatste daarmee heeft ingestemd”. Artikel 11.34 van deze overeenkomst stelt soortgelijke regels vast ter bescherming van testgegevens die zijn ingediend met het oog op het verkrijgen van een administratieve vergunning voor het in de handel brengen van een chemisch product voor de landbouw.

120. Ten slotte wordt in artikel 11.35 van de voorgenomen overeenkomst, dat betrekking heeft op kwekersrechten, verwezen naar de verplichtingen van de partijen uit hoofde van een internationaal verdrag.

121. Deze reeks bepalingen betreffende de auteursrechten en de naburige rechten, merken, geografische aanduidingen, modellen, octrooien, testgegevens en kwekersrechten, die enerzijds verwijzen naar de bestaande multilaterale internationale verplichtingen en anderzijds bilaterale verbintenissen bevatten, heeft in wezen tot doel, ondernemers uit de Unie en uit Singapore overeenkomstig artikel 11.1, lid 1, onder b), van deze overeenkomst „een toereikend beschermingsniveau” voor hun intellectuele-eigendomsrechten te garanderen.

122. Bovengenoemde bepalingen van hoofdstuk elf van de voorgenomen overeenkomst zorgen ervoor dat ondernemers uit de Unie en uit Singapore op het grondgebied van de andere partij een enigszins homogene bescherming genieten wat hun intellectuele-eigendomsrechten betreft. Deze bepalingen dragen er aldus toe bij dat zij op voet van gelijkheid deelnemen aan het vrije verkeer van goederen en diensten tussen de Unie en de Republiek Singapore.

123. Hetzelfde geldt voor de artikelen 11.36 tot en met 11.47 van de voorgenomen overeenkomst, die voorschrijven dat elk van beide partijen moet voorzien in bepaalde soorten procedures en civielprocesrechtelijke maatregelen die de betrokkenen de mogelijkheid bieden hun intellectuele-eigendomsrechten geldend te maken en deze rechten te doen naleven. Deze bepalingen verzekeren dat het niveau van rechterlijke bescherming dat de houders van intellectuele-eigendomsrechten respectievelijk in de Unie en in Singapore genieten, enigszins homogeen is.

124. Hetzelfde geldt voor de artikelen 11.48 tot en met 11.50 van de overeenkomst, die bepalen dat elk van beide partijen methodes moet vaststellen voor de identificatie van nagemaakte of onrechtmatig gereproduceerde goederen door de douanediensten, en houders van intellectuele-eigendomsrechten de mogelijkheid moet bieden om de vrijgave van goederen waarvan zij vermoeden dat zij zijn nagemaakt of onrechtmatig zijn gereproduceerd, te laten schorsen. Deze bepalingen creëren een zekere mate van homogeniteit tussen de instrumenten ter bescherming van de houders van intellectuele-eigendomsrechten tegen de binnenkomst van nagemaakte of onrechtmatig gereproduceerde goederen in de Unie en in Singapore.

125. Uit al deze elementen volgt om te beginnen dat de bepalingen van hoofdstuk elf van de voorgenomen overeenkomst daadwerkelijk gericht zijn op „het bevorderen van de productie en de verhandeling van innovatieve en creatieve producten en de verrichting van diensten tussen de partijen” en op „het vergroten van de voordelen van handel en investeringen”, zoals in artikel 11, lid 1, van deze overeenkomst is bepaald.

126. Voorts blijkt uit deze elementen dat dit hoofdstuk geen verband houdt met de harmonisering van de wetgevingen van de lidstaten van de Unie, maar als doel heeft de liberalisering van het handelsverkeer tussen de Unie en de Republiek Singapore te regelen.

127. Ten slotte kunnen de bepalingen van hoofdstuk elf van de voorgenomen overeenkomst een rechtstreeks en onmiddellijk effect hebben op het handelsverkeer tussen de Unie en de Republiek Singapore, gelet op het feit dat de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten – zoals de advocaat-generaal in punt 436 van haar conclusie in herinnering heeft gebracht – van wezenlijk belang is in het kader van de handel in goederen en diensten in het algemeen en in de strijd tegen de oneerlijke handel in het bijzonder.

128. Op basis van de criteria die in de punten 36 en 112 van dit advies in herinnering zijn gebracht, moet dus worden vastgesteld dat hoofdstuk elf van de voorgenomen overeenkomst betrekking heeft op „handelsaspecten van intellectuele eigendom” in de zin van artikel 207, lid 1, VWEU.

129. Sommige van de lidstaten die bij het Hof opmerkingen hebben ingediend, betogen dat hoofdstuk elf van de voorgenomen overeenkomst ook niet-commerciële aspecten van de intellectuele eigendom bestrijkt, op grond van de overweging dat artikel 11.4 met betrekking tot het auteursrecht en de naburige rechten verwijst naar multilaterale overeenkomsten die een bepaling inzake morele rechten bevatten. De verwijzing in de voorgenomen overeenkomst naar die overeenkomsten volstaat evenwel, in het kader van de vaststelling van de aard van de bevoegdheid van de Unie om de voorgenomen overeenkomst te sluiten, niet om tot de conclusie te komen dat dit aspect een integrerend onderdeel vormt van deze overeenkomst, die geen morele rechten vermeldt.

130. Uit alle voorgaande overwegingen volgt dat hoofdstuk elf van de voorgenomen overeenkomst in wezen tot doel heeft, het handelsverkeer tussen de Unie en de Republiek Singapore te vergemakkelijken en te regelen, en dat de bepalingen ervan daarop een rechtstreeks en onmiddellijk effect kunnen hebben in de zin van de rechtspraak die in de punten 36 en 112 van dit advies in herinnering is gebracht. Dit hoofdstuk valt dus krachtens artikel 3, lid 1, onder e), VWEU onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie.