Analysing the Trade Secrets Directive
Wouter Pors, Analysing the Trade Secrets Directive, IE-Forum.nl IEF 13607.
Bijdrage ingezonden door Wouter Pors, Bird & Bird. The European Commission has published a proposal for a Trade Secrets Directive on 28 November 2013. This is a big step forward in the long-desired harmonization of trade secret law throughout Europe. It has the potential to bring protection to the same level as in the US, where the Uniform Trade Secrets Act has been around for quite a while. It was also necessary since so far most Member States have not taken sufficient steps to implement Article 39 TRIPs, which requires a minimum level of trade secret protection.
(...) 4. Conclusion
The proposal for the Trade Secret Directive certainly is a big step forward towards effective protection. It contains a lot of useful tools and provides a comprehensive, though not perfect, delimitation of the scope of trade secrets. At the same time it is an imperfect proposal with a fundamental flaw. It denies trade secrets their full protection as intellectual property rights as required by TRIPs. The fear for too much protection has led to some provision that might render the law rather ineffective. The choice not to have trade secrets covered by the Enforcement Directive means that different sets of tools apply and essential tools for collecting evidence are missing.
It is clear that the commission also has not appreciated, or chosen not to appreciate, the problems this causes in litigation practice. Any patented invention starts with a trade secret, but even once patent protection is granted, trade secret protection is still required. Not every bit of know-how meets the requirements for patentability and not every further development or technology involved in implementing the patent can be patented, either for legal or for economic reasons. However, if the invention is then copied by an infringer, this may be a combination of patent and trade secret infringement, which the owner might want to address in a single action. Because of the diverging rules for enforcement, that might prove to be quite difficult.
The current proposal is not the final text. Some of the problems are a result of political compromise and very hard to repair. Others are more up for debate, also by legal professionals. There will be lots of opportunities for industry to have this debate in the near future. The Directive is not expected to be enacted in the very near future, probably at least not before the end of this year. It is worthwhile to have these discussions and share views with the Commission, in order to create a good system that brings Europe to the same level as the US.
Wouter Pors
Meegezonden documenten:
Trade secrets proposal
Trade secrets implementation plan
Trade secrets summary impact assessment
Derdenverzet beschrijvend beslag, termijn aan eerste verzoek deskundige
Voorz. Rechtbank van Koophandel Gent 21 februari 2014 VR/13/030 (Edmedical tegen NV Koninklijke Philips)
Uitspraak ingezonden door Carina Gommers en Tim Robrechts, Hoyng Monegier LLP.
Derdenverzet tegen beschikking waarbij beslag inzake namaak werd toegekend. Eiseres verzet zich tegen de beschrijvende en de beslagmaatregelen die aan Philips werden toegekend op basis van haar merkenrechten op sensoren die de zuurstofgraad in bloed meten. De beschikking in derdenverzet bevestigt dat Philips het verzochte beslag inzake namaak rechtmatig heeft gekregen. Als houder van relevante woord- en beeldmerken heeft Philips voldoende aangetoond dat het beslagverzoekschrift voldeed aan de voorwaarden van art. 1369bis/1 Ger.W. De vordering tot gehele intrekking van de beschikking is ongegrond. De oorspronkelijke beschikking is echter wel onduidelijk betreffende de dwangsommen en met name in de termijn waarbinnen gevolg moet worden gegeven aan "het eerste verzoek" van de deskundige om informatie; dat onderdeel wordt gewijzigd.
4. De eiseres in verzet heeft echter wel een punt wanneer zij stelt dat de beschikking onduidelijk is betreffende de termijn om een gunstig gevolg te geven aan "het eerste verzoek" van de deskundige:
Van een handelaar kan niet worden verwacht dat hij te allen tijde bij zijn pc of faxtoestel "kampeert" en steeds bereikbaar is voor de instructies van de deskundige.
Bovendien moet het duidelijk zijn dat de dwangsom enkel / pas verbeurd verklaard kan worden op voorwaarden dat de schuldenaar van de opgelegde maatregel het verzoek van de deskundige effectief heeft ontvangen.
Aldus volstaat een onrechtstreeks "eerste verzoek" van de deskundige tot mededeling van stukken - vb. aan een raadsman en niet rechtstreeks aan de schuldenaar - uiteraard niet om aanleiding te geven tot de verbeuring van de opgelegde dwangsom.
De beschikking wordt derhalve hervormd met betrekking tot de concrete voorwaarden om de dwangsom te verbeuren, zoals nader geformuleerd in het beschikkend gedeelte van dit vonnis.
In de tijdschriften februari 2014
Hieronder een selectie van de hoofdartikelen uit de bladen, voor de sites dient u in te loggen. Heeft u suggesties voor deze rubriek, of wilt u uw inhoudsopgave hier ook in laten opnemen, laat het ons weten: redactie@ie-forum.be.
Berichten IE 2013-12 | JIPLP 2014 vol 9 issue 3 | Kosteloze download |
Berichten IE
Artikelen
Auteursrecht met betrekking tot octrooiaanvragen – Toon Huydecoper
Finding Vredopat.pending – Alexander Tsoutsanis
Rechtspraak
Octrooirecht
Nr. 3 Hoge Raad 7 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4115, Lundbeck/Tiefenbacher, IEF 12745 – met noot van A. Tsoutsanis
Merkenrecht/auteursrecht
Nr. 4 Hof Amsterdam 23 juli 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:2243, [Appellant]/ Super de Boer, IEF 13397 – met noot van T.E. Deurvorst
Rechtspraak in het kort
Merkenrecht
Nr. 5 HvJ EU 19 september 2013, Martin Y Paz/David Depuydt c.s., IEF 13049
Nr. 6 Hof Amsterdam 15 oktober 2013, AFC Ajax N.V./X., IEF 13159
Nr. 7 HvJ EU 17 oktober 2013, Isdin SA/BHIM en Bial-Portela & Cª SA, IEF 13148
Nr. 8 Hoge Raad 6 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1613, Makro/Diesel, IEF 13317
Nr. 9 Hoge Raad 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2057, Refresco/Red Bull, IEF 13370
JIPLP 2014 vol 9 issue 3
Guest Editorial
Through the looking glass?
Julia Montero . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 171
Current Intelligence
Italian torpedo actions can sink cross-border patent infringement proceedings
Michele Giannino . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 172
HTC v Nokia (UK): no case for exhaustion
Pat Treacy and Helen Hopson. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 173
Hong Kong media group has no protectable goodwill in the UK; its Community trade mark is ‘now’ invalid
Joel Smith and Laura Deacon . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 174
United States Court of Appeals for the Second Circuit examines trade mark infringement under the Federal Trademark Dilution Act
Miri Frankel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 176
Copyright criminal complaint against YouTube dismissed in Argentina
Pablo A. Palazzi. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 177
SAS: major software copyright ruling upheld
Iona Silverman . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 179
Puma and jumping feline at the intersection of design and trade mark rights
Laetitia Lagarde. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 181
Risks of IP carve-out in arbitration clauses
Jacques de Werra . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 184
Articles
The Technology Transfer Block Exemption Regulation and related Guidelines: competition law and IP licensing in the EU
Stefano Barazza. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 186
Copyright law-making in the EU: what lies under the ‘internal market’ mask?
Ana Ramalho . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 208
Repeated filings of a European Community trade mark
Karin Stumpf. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 225
From GRUR Int.
Personal privacy rights in the 21st century: logic and challenges
Karl-Nikolaus Peifer. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 231
Vehicle Navigation System
Sandra von Lingen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 239
Quo vadis, iudicium unitarium?
Peter Meier-Beck . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 241
IP in Review
At the crossroads of art and law: international art collection
Paraskevi Kollia. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 246
Paragliding from the pharmaceutical patent cliff
Christopher Stothers. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 247
Interpreting for Humpty Dumpty: Bridging the gap between intended usage and constructed claim definitions
Patrick E. Caldwell. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 248
Patent remedies from around the world
David R. Verbeeten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 255
Vraag aan HvJ EU: Kan van het volgrecht contractueel worden afgeweken?
Prejudiciële vraag gesteld aan HvJ EU 22 januari 2014, zaak C-41/14 (Christie’s France) - dossier
Prejudicieel verzoek van Cour de cassation, Frankrijk. Volgrecht. Verzoekster heeft een veilinghandel. Het Syndicat national des antiquaires (SNA, verweerder) heeft een vordering tegen verzoekster ingesteld omdat zij in strijd met het Franse Wetboek Intellectuele Eigendom zou handelen door in haar algemene verkoopvoorwaarden een beding in te voegen dat de betaling van het volgrecht bij de koper legt. SNA stelt dat dit een daad van oneerlijke mededinging is en vraagt vernietiging. De Hof van Beroep verklaart het beding nietig, maar verzoekster gaat in cassatie omdat in de Franse regeling ter omzetting van Richtlijn 2001/84 niet verder is gepreciseerd of beperkt wie het volgrecht dient te voldoen.
De wetshistorie sluit contractueel regelen niet uit. Het Appelhof ziet (op 12 december 2012) echter geen ruimte in de Franse regeling noch in de Richtlijn om het volgrecht contractueel te regelen. Daarmee negeert zij volgens verzoekster een advies uit 2008 van de Europese Commissie waarin die stelt dat partijen vrij zijn om het volgrecht contractueel te regelen, maar dat dit de door de Franse wet opgelegde verplichtingen onverlet laat.
De verwijzende Franse cassatierechter legt de volgende vraag aan het HvJ EU voor:
“Moet de in artikel 1, lid 4, van richtlijn 2001/84/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2001 betreffende het volgrecht ten behoeve van de auteur van een oorspronkelijk kunstwerk neergelegde regel dat het volgrecht ten laste van de verkoper komt, aldus worden uitgelegd dat de verkoper uiteindelijk de kosten van dat recht draagt, zonder dat daarvan contractueel kan worden afgeweken?”
Vraag aan HvJ EU: Lettercombinaties en de toevoeging van beschrijvende woordcombinaties
Prejudiciële vragen gesteld HvJ EU 16 december 2013, zaak C-20/14 (BGW Marketing- & Management-Service) - dossier
Prejudiciële vragen gesteld door Bundespatentamt. Merkenrecht. Verzoekster heeft in december 2006 een merk BWG [maar met de toevoeging "Bundesverband der deutschen Gesundheitswirtschaft] laten inschrijven in het Duitse register. Verweerster Bodo Scholz heeft een woord/beeldmerk BWG ingeschreven sinds juli 2004 in gedeeltelijk dezelfde klassen. Zij heeft oppositie ingesteld tegen de aanvraag van verzoekster wegens het beeldmerk. De merkenafdeling van het DPMA verklaart het beeldmerk gedeeltelijk nietig. Het verwarringsgevaar zou komen door de zelfstandige onderscheidende plaats van de lettercombinatie BGW binnen het bestreden merk.
Verzoekster vraagt om heroverweging omdat opposante geen rechtsinstandhoudend gebruik van het merk zou maken. In januari 2012 wordt de eerdere beslissing van het Patent- und Markenamt vernietigd maar ook de eis van opposante afgewezen omdat rechtsinstandhoudend gebruik niet aannemelijk is gemaakt. Opposante gaat tegen die beslissing in beroep bij de verwijzende rechter.
De verwijzende Duitse rechter (Bundespatentgericht) gaat ervan uit dat de totaalindruk van het oudere woord-/beeldmerk alleen door de lettercombinatie BGW wordt gedomineerd. Over het jongere merk oordeelt hij dat dit door toevoeging van de woorden ‘Bundesverband der deutschen Gesundheitswirtschaft’ beschrijvend van aard is. Er lijkt dan ook geen individuele indeling mogelijk en er is dan ook geen onderscheidend vermogen. Zodat hij ook hier neigt naar dominantie van de lettercombinatie en hij ziet dan ook verwarringsgevaar voor het publiek. Maar hij twijfelt gezien de uitspraak van het HvJ EU in de zaken C-90/11 en C-91/11 over de woord-/lettercombinatie. Hij besluit de volgende vraag aan het HvJ EU voor te leggen:
Moet artikel 4, lid 1, sub b, van richtlijn 2008/95/EG aldus worden uitgelegd dat in geval van dezelfde en soortgelijke waren en diensten gevaar voor verwarring bij het publiek kan worden aanvaard indien een lettercombinatie met onderscheidend vermogen, die het oudere woord-/beeldteken met een gemiddeld onderscheidend vermogen vormt, in het jongere woordteken van een derde zo wordt overgenomen dat aan deze lettercombinatie een beschrijvende woordcombinatie wordt toegevoegd die daarop betrekking heeft en de lettercombinatie als afkorting van de beschrijvende woorden verklaart?
Op andere blogs:
Nachtwey-IP
Simulcastuitzending geen nieuwe vorm van kabeldoorgifte
5. Beslissing
(...)
- bevestigt het bestreden vonnis waar dit tussen partijen zei voor recht dat de digitale kabeldoorgifte bij simulcastuitzendingen, met name uitzendingen waarbij een simultane, ongewijzigde en integrale gelijktijdige uitzending plaatsvindt van een analoog en digitaal signaal, geen nieuwe vorm van kabeldoorgifte uitmaakt;
- wijst het overige van de oorspronkelijke vordering en tussenvordering van TELENET af;
- alvorens recht te doen heropent de debatten op de zitting van 20 JANUARI 2014 om 9:30 uur.
Ondanks het gemis aan conceptuele overeenstemming LIEF en BOETIEK LIEF
Hof van Beroep Brussel 6 februari 2013, 2011/AR/1680 (BVBA Boetiek Lief tegen LIEF! B.V.)
26. [..] op het vlak van de conceptuele overeenstemming, het BBIE het woordonderdeel 'Boetiek' onterecht als een voorvoegsel heeft gekwalificeerd en het geen onderscheidende kracht toekent.
Die term zou wel degelijk verschil opleveren.
De appreciatie van het BBIE luidt dat het bedoelde onderdeel van het betwiste merk op zich geen onderscheidend vermogen heeft voor de waren waarvoor het teken is gedeponeerd. Op zich beschouwd kan zulks worden beaamd, maar het klopt dat dit gegeven irrelevant is voor het besluit dat de tekens begripsmatig sterk overeenstemmend zijn.
27. De twee tekens vertonen conceptueel slechts één gelijkenis: ze bevatten het woord 'lief'.
Voor het overige geeft het teken van eiseres een opvallend grafische voorstelling te zien van zowel het woord 'boetiek' als van het woord 'lief' en het geheel wordt ingekleed in een lijnenspel dat tegelijk onderlijnt (boetiek) als participeert aan 'Lief'.
Het teken van verweerster heeft geen ander grafisch voorstellend element dan een uitroepteken.
28. De twee vergeleken tekens zijn dan ook conceptueel zeer verschillend.
In zoverre is de kritiek van eiseres ongegrond.
[..]
34. De ontstentenis aan conceptuele overeenstemming die boven werd vastgesteld, staat er niet aan in de weg dat de conclusie van de bestreden beslissing overeind kan blijven op grond van de andere elementen van overeenstemming en verwarringgevaar die ze aanvoert en die door eiseres niet of niet deugdelijk worden bekritiseerd.
35. Zodoende dienen de grieven tegen de bestreden beslissing te worden verworpen.
Wijziging schadevergoeding auteursrechtinbreuk naar coëfficiënt X2 in plaats van X3
Hof van beroep Antwerpen 28 januari 2013, 2011-AR-1408 (Microsoft Action Pack)
Auteursrecht software. Wijziging schadevergoeding. Double damaging principe. Inbreuk op auteursrechten op software van Microsoft is vastgesteld in eerste aanleg en appellanten zijn bevolen tot het betalen van schadevergoeding, welke is begroot met hantering van een coëfficiënt X2 volgens het Europese principe "double damaging". Appellanten vorderen in hoger beroep de niet-toelaatbaarheid van de vordering van Microsoft , de niet-ontvankelijk en minstens deze ongegrond te verklaren. Het hof bevestigt het bestreden vonnis met wijziging van de hoogte van de schadevergoeding. Het hof is van oordeel dat nu de verkoop van de programma's op eigen verzoek en ten behoeve van geïntimeerde werd georganiseerd en van het verder verhandelen van deze programma's geen enkel bewijs is, zij niet kan overtuigen van haar stelling dat de daardoor door haar geleden schade nog groter is dan deze, geleden ingevolge het bezit ervan.
Appellanten brengen geen bewezen elementen bij, waaruit blijkt dan wel zou kunnen worden afgeleid dat de deskundige zich in zijn advies aangaande de prijs van de illegale programma's heeft vergist of dat daaraan zou moeten worden getwijfeld. Het hof sluit zich aan bij dit advies.
Volgens de algemeen aanvaarde rechtspraak wordt bij begroting ex aequo et bono, in navolging van het Europese principe "double damaging", een coëfficiënt X2 gehanteerd ter bescherming van de softwareprogramma's tegen illegaal bezit, zodat geïntimeerde daarin kan worden gevolgd.
Waar geïntimeerde dan voor de beweerdelijk door haar geleden schade wegens illegale verspreiding van de door haar opgesomde programma's een coëfficiënt X3 hanteert, is het hof daarentegen van oordeel dat, nu de ten grondslag van deze inbreuk liggende verkoop van deze programma's op eigen verzoek en ten behoeve van geïntimeerde werd georganiseerd en er van andere/verdere verkopen/verspreiding van deze programma's geen enkel bewijs, nog enige aanwijzing in die zin voorligt, zij niet kan overtuigen van haar stellen dat de daardoor door haar geleden schade nog groter is dan deze, geleden ingevolge het bezit ervan.
Naar oordeel van dit hof kan hierbij immers inderdaad niet voorbij worden gegaan aan hetgeen de deskundige in [..] zijn verslag met betrekking tot het Microsoft Action Pack en het doel daarvan uiteenzet en het antwoord van tweede appellante op zijn vraag naar de herkomst van dit Microsoft Action Pack.
Gelet op hetgeen voorafgaat, wordt aldus bij de begroting ex aequo et bono van de door geïntimeerde geleden schade voor alle in het deskundigenverslag vermelde programma's, waaronder dus ook het Microsoft Action Pack, een coëfficiënt gehanteerd.
De door appellanten te betalen schadevergoeding voor de door de deskundige ten huize van appellanten aangetroffen installaties, waarvoor geen licenties konden worden voorgelegd, kan dienvolgens worden toegekend voor het uit hoofde daarvan door geïntimeerde begrootte bedrag van 4.479,00 EUR, terwijl deze voor de componenten van het Microsoft Action Pack, waarvan de door de deskundige geadviseerde verkoopwaarde, incl. btw, in het totaal 12.551,00 EUR - in plaats van het door hem, ingevolge materiële vergissing, vermelde bedrag van 12.549,00 EUR - bedraagt en waarbij dan eveneens, overeenkomstig het principe van de "double damaging", een coëfficiënt X2 wordt gehanteerd, op 25.102,00 EUR wordt bepaald.
Daarop worden dan vergoedende intresten vanaf 8 december 2009 tot datum van dagvaarding en vanaf dan tot datum van algehele betaling gerechtelijke intresten toegekend.
De bij het bestreden vonnis gewezen beslissing inzake de door appellanten aan geïntimeerde te betalen schadevergoeding conform artikel 1382 B.W. is aldus te wijzigen in die zin dat het daarbij ten titel van schadevergoeding in hoofdsom toegekende bedrag van 42.132,00 EUR te betalen bedrag wordt gebracht op [..] 29.581,00 EUR, vermeerderd met vergoedende en gerechtelijke intresten, zoals hiervoor bepaald.
Geen gegronde reden voor verzet tegen geel-grijze gevelbak zonder woord RENAULT
Voorz. Rechtbank van Koophandel Brussel 14 januari 2014, A.R. 2011/7582 (Renault België Luxemburg NV / Konings BVBA)
Met samenvatting door Jolien Dewitte, ALTIUS.
Merkenrecht – dealerrechtspraak – toestemming – gegronde reden. De invoerder van Renault wagens en wisselstukken in Luxemburg en België (“RLB”) verwijt een voormalige dealer na de beëindiging van de handelsagentuur niet het nodige te hebben gedaan om de Renault signalisatie te verwijderen. Het geschil betreft de geel-grijze lichtbak aan de voorgevel van de garage, die is voorzien van het woordteken ‘Renault’. Het was voor RLB onvoldoende dat de garagist het woordteken had vervangen door zijn naam.
De Voorzitter stelt vast dat de lichtbak door Konings zowel wordt gebruikt in het kader van de wederverkoop van tweedehandswagens als voor het aanbieden en verrichten van onderhouds- en herstellingsdiensten. RLB beschikt niet over een gegronde reden om zich te verzetten tegen dat gebruik. De Voorzitter houdt daarbij rekening met het feit dat RLB aanvankelijk enkel de verwijdering van het woordteken had geëist en dat zij zich niet verzette tegen het gebruik van een totem met dezelfde kleuren.
In citaten:
33. In casu betekent dit dat artikel 7 EMRL zich ertegen verzet dat de houder van het Renault-merk een derde verbiedt, zijn merk te gebruiken om bij het publiek aan te kondigen dat hij gespecialiseerd is of specialist is in de verkoop van tweedehands Renault-voertuigen mits deze reclame geen gegronde reden in de zin van artikel 7, lid 2 oplevert om zich daartegen te verzetten.
[…]
34. Een gegronde reden in de zin van artikel 7, lid 2 EMRL kan zijn dat het teken derwijze wordt gebruikt, dat de indruk kan ontstaan dat er een commerciële band tussen de wederverkopers en de merkhouder bestaat, en met name dat de onderneming van de wederverkoper tot het distributienet van de merkhouder behoort of dat een bijzondere band tussen de twee ondernemingen bestaat. Een dergelijke reclame is immers niet nodig om de verdere verhandeling van de waren die door of met toestemming van de merkhouder onder het merk op de gemeenschapsmarkt zijn gebracht, en dus het doel van de uitputtingsregel van artikel 7 van de EMRL te verzekeren. Zij druist bovendien in tegen de verplichting, loyaal te handelen tegenover de gerechtvaardigde belangen van de merkhouder, en tast de waarde van het merk aan, doordat ongerechtvaardigd voordeel wordt getrokken uit het onderscheidend vermogen of de reputatie ervan. Aldus komt zij in strijd met het specifieke voorwerp van het merkenrecht, dat volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie er met name in bestaat, de merkhouder te beschermen tegen concurrenten die de positie en de reputatie van het merk zouden willen misbruiken.
35. De stakingsrechter stelt vast dat RLB in casu toelating heeft gegeven om een totem in de kleuren van Renault met opschrift 'Walter Konings' te behouden. Uit de stukken blijkt bovendien dat RLB aanvankelijk enkel verzocht om de merknaam Renault uit de lichtbak die zich tegen de gevel bevindt te verwijderen. Eenmaal verwerende partij dit had gedaan volstond dit niet en elste RLB de verwijdering van de volledige grijs/geel/witte Iichtbak.
36. Naar het oordeel van de stakingsrechter wekt de Iichtbak met daarin de vermelding 'Konings' geen indruk van een commerciële band tussen de verwerende partij en de merkhouder. Meer concreet:
- “Wordt in casu geen onterechte indruk gewekt dat er een dealers- of andere commerciële band tussen verwerende partij en de merkhouder zou bestaan;
- Wordt er in casu geen ongerechtvaardigd voordeel getrokken uit het onderscheidend vermogen of de reputatie van het merk;
- Wordt in casu de goede naam van het merk niet geschaad of worden geen kleinere uitlatingen over dit merk gedaan;
- Stelt verwerende partij in casu zijn product niet voorstelt een imitatie of namaak van het werk van eisende partij.”
38. Uit hetgeen voorafgaat volgt dan ook de ongegrondheid van de vordering van eisende partij.
Verordening EU-merk en richtlijn aanpassing merkenrecht lidstaten aangenomen
Règlement sur la marque communautaire (COM(2013)0161 – C7-0087/2013 – 2013/0088(COD)) et Directive rapprochant les législations des États membres sur les marques (refonte) (COM(2013)0162 – C7-0088/2013 – 2013/0089(COD))
[Nederlands lees verder] Les textes du règlement sur la marque communautaire et de la Directive rapprochant les législations des États membres sur les marques sont adoptés. Le terme «marque communautaire» doit être remplacé par le terme «marque de l'Union européenne»; et les signes susceptibles de constituer une marque de l'Union européenne peuvent constituer des marques tous les signes à condition que ces signes fassent appel à une technologie généralement disponible et qu'ils soient propres à être représentés dans le registre des marques de l'Union européenne.
L'entrée en vigueur du traité de Lisbonne impose une mise à jour terminologique du règlement (CE) n° 207/2009. Dans ce cadre, le terme «marque communautaire» doit être remplacé par le terme «marque de l'Union européenne». Conformément à l'approche commune sur les agences décentralisées adoptée en juillet 2012 par le Parlement européen, le Conseil et la Commission, il convient de remplacer le nom «Office de l'harmonisation dans le marché intérieur (marques, dessins et modèles)» par «Agence de l'Union européenne pour la propriété intellectuelle » (ci-après dénommée, «l'Agence»).
Art. 4: Signes susceptibles de constituer une marque de l'Union européennePeuvent constituer des marques de l'Union européenne tous les signes, notamment les mots, y compris les noms de personnes, les dessins, les lettres, les chiffres, les couleurs en tant que telles, la forme d'un produit ou de son conditionnement, ou les sons, à condition que ces signes fassent appel à une technologie généralement disponible et qu'ils soient propres
a) à distinguer les produits ou les services d'une entreprise de ceux d'autres entreprises; et
b) à être représentés dans le registre des marques de l'Union européenne d'une manière qui permette aux autorités compétentes et au public de déterminer l’objet précis et exact bénéficiant de la protection conférée au titulaire.(9) Afin de permettre une plus grande flexibilité, tout en renforçant la sécurité juridique, en ce qui concerne les modes de représentation des marques, il convient de supprimer le critère de la représentation graphique dans la définition de la marque de l'Union européenne. Un signe devrait pouvoir être représenté dans le registre des marques de l'Union européenne sous n'importe quelle forme appropriée, c'est-à-dire pas nécessairement par des moyens graphiques, du moment que ce signe puisse être représenté de manière claire, précise, complète par elle-même, facilement accessible, durable et objective. Un signe peut donc prendre toute forme jugée appropriée, qui tienne compte de la technologie généralement disponible et permette aux autorités compétentes et au public de déterminer précisément et clairement l'objet exact bénéficiant de la protection.
(18) Pour renforcer la protection conférée par la marque et lutter plus efficacement contre la contrefaçon, et sans préjudice des règles de l'Organisation mondiale du commerce (OMC), en particulier de l'article V de l'Accord général sur les tarifs douaniers et le commerce(GATT) relatif à la liberté de transit, il convient de permettre au titulaire d'une marque de l'Union européenne d'empêcher des tiers d'introduire sur le territoire douanier de l'Union des produits qui n'y sont pas mis en libre pratique, lorsque ces produits viennent d'un pays tiers et portent sans autorisation une marque pratiquement identique à la marque de l'Union européenne enregistrée pour ces produits. Ceci devrait s'entendre sans préjudice du transit sans encombre des médicaments génériques, dans le respect des obligations internationales de l'Union européenne, figurant notamment dans la déclaration sur l'accord sur les ADPIC et la santé publique adoptée lors de la conférence ministérielle de l'OMC à Doha le 14 novembre 2001.
(18 quater) Les États membres devraient prendre les mesures appropriées pour veiller au transit sans encombre des médicaments génériques. Dès lors, un titulaire d'une marque de l'Union européenne n'est pas autorisé à empêcher des tiers d'introduire, dans le contexte d'activités commerciales, des produits sur le territoire douanier de l'État membre en invoquant l'existence de similitudes, réelles ou présumées, entre la dénomination commune internationale (DCI) de l'ingrédient actif des médicaments et une marque enregistrée.
(19) Afin d'empêcher plus efficacement l'introduction de produits de contrefaçon, notamment dans le cadre de ventes sur l'internet faisant l'objet de petits envois tels que définis par le règlement (UE) n° 608/2013 , le titulaire d'une marque européenne dûment enregistrée devrait pouvoir interdire l'importation de tels produits dans l'Union lorsque seul l' expéditeur des produits de contrefaçon agit dans le cadre d'opérations commerciales. Lorsque de telles mesures sont adoptées, les États membres devraient veiller à ce que les personnes ou entités qui avaient commandé les produits soient informées de la raison pour laquelle ces mesures ont été prises ainsi que des droits que la loi leur reconnaît vis-à-vis de l'expéditeur.
(35 bis) Afin de contribuer à l'amélioration du fonctionnement de l'ensemble du système d'enregistrement et de garantir que les marques ne soient pas enregistrées lorsqu'il existe des motifs absolus de refus, y compris, notamment, lorsque la marque est descriptive ou non-distinctive, ou de nature à tromper le public, par exemple sur la nature, la qualité ou la provenance géographique du produit ou du service, les tiers devraient pouvoir présenter aux services centraux de la propriété industrielle des États membres des observations écrites indiquant quel motif absolu constitue un obstacle à l'enregistrement.
(40) Il est nécessaire, pour promouvoir la convergence des pratiques et mettre au point des outils communs, d'instituer un cadre de coopération approprié entre l’ Agence et les offices des États membres, qui définisse les domaines essentiels de coopération et permette à l’ Agence de coordonner dans ces domaines des projets communs présentant un intérêt pour l’ Union et de financer ces projets par des subventions plafonnées. Ces activités de coopération devraient profiter aux entreprises qui utilisent des systèmes de marques dans l'Union . Grâce à ces projets communs, notamment la création de bases de données utilisées pour les recherches et la consultation, les utilisateurs du système mis en place pour l'Union par le règlement (CE) n° 207/2009 devraient bénéficier d'outils gratuits supplémentaires, intégrés et efficaces pour se conformer aux exigences spécifiques liées au caractère unitaire de la marque de l'Union européenne. Toutefois, les États membres ne devraient pas être tenus de mettre en œuvre les résultats de ces projets communs. S'il est important que toutes les parties contribuent au succès des projets communs, notamment en procédant au partage de bonnes pratiques et d'expériences, une obligation stricte imposant à tous les États membres de mettre en œuvre les résultats de projets communs, même si, par exemple, un État membre estime qu'il dispose déjà d'un outil informatique plus performant ou similaire, ne serait ni proportionnelle ni dans l'intérêt des utilisateurs.
Verordening tot wijziging van Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad inzake het Gemeenschapsmerk (COM(2013)0161 – C7-0087/2013 – 2013/0088(COD)) en Richtlijn betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (COM(2013)0162 – C7-0088/2013 – 2013/0089(COD))
Afgelopen dinsdag zijn in Straatsburg de Richtlijn betreffende de aanpassing van het merkenrecht van de lidstaten en de Verordening inzake het Gemeenschapsmerk aangenomen. Het Gemeenschapsmerk wordt EU-merk; het BHIM wordt Agentschap IE van de EU; en EU-merken kunnen worden gevormd door alle tekens mits deze met gebruikmaking van algemeen toegankelijke technologie kunnen worden weergegeven in het register.
Enkele citaten:
Ten gevolge van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon moet de terminologie van Verordening EG) nr. 207/2009 worden aangepast. Dit heeft tot gevolg dat „Gemeenschapsmerk” door „EU-merk ” wordt vervangen. Overeenkomstig de gemeenschappelijke aanpak over de gedecentraliseerde agentschappen, die het Europees Parlement, de Raad en de Commissie in juli 2012 hebben vastgesteld, moet de benaming „Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)” worden vervangen door „Agentschap voor intellectueel eigendom van de Europese Unie” (hierna „Agentschap”).
Art. 4. EU-merken kunnen worden gevormd door alle tekens, met name woorden, met inbegrip van namen van personen, tekeningen, letters, cijfers, kleuren als zodanig, vormen van waren of van verpakking, of geluiden, mits deze, met gebruikmaking van een algemeen toegankelijke technologie, a) de waren of diensten van een onderneming kunnen onderscheiden; en b) in het register van EU-merken kunnen worden weergegeven op een wijze die de bevoegde autoriteiten en het publiek in staat stelt het specifieke en precieze voorwerp van de aan de houder ervan verleende bescherming vast te stellen .
(9) Om meer flexibiliteit mogelijk te maken en tegelijkertijd meer rechtszekerheid te brengen met betrekking tot de voorstellingswijze van merken, moet het vereiste van „vatbaarheid voor grafische voorstelling” uit de definitie van EU-merk worden geschrapt. Het moet mogelijk worden in het register van EU-merken een teken voor te stellen in elke passende vorm en dus niet noodzakelijk met grafische middelen, op voorwaarde dat het teken op een duidelijke, nauwkeurige, op zichzelf staande, gemakkelijk toegankelijke, duurzame en objectieve manier wordt weergegeven. Tekens zijn derhalve toegestaan in iedere gepaste vorm, rekening houdende met de algemeen beschikbare technologie, en stellen de bevoegde autoriteiten en het publiek in staat nauwkeurig en duidelijk te bepalen wat het voorwerp van bescherming is.
(18) Om de bescherming van het merk te verbeteren en de strijd tegen namaak daadwerkelijk te versterken, en onverminderd de WTO-regels, in het bijzonder artikel V van de GATT over vrijheid van doorvoer, moet de houder van een EU-merk derden kunnen verhinderen om waren in het douanegebied van de Unie binnen te brengen zonder dat deze in de vrije handel worden gebracht, wanneer deze waren uit derde landen afkomstig zijn en zonder toestemming een merk dragen dat in wezen gelijk is aan het voor deze waren ingeschreven EU-merk . Dit dient geen afbreuk te doen aan de vlotte doorvoer van generische geneesmiddelen, overeenkomstig de internationale verplichtingen van de Europese Unie, met name zoals weergegeven in de door de WTO-ministerconferentie op 14 november 2001 in Doha aangenomen verklaring over de TRIPs-Overeenkomst en de volksgezondheid.
(18 quater) De lidstaten nemen de juiste maatregelen om te zorgen voor een vlotte doorvoer van generieke geneesmiddelen. Daarom heeft de houder van een EU-merk niet het recht derden te verhinderen in het kader van commerciële activiteiten waren binnen te brengen in het douanegebied van de lidstaat op grond van een vermeende of feitelijke gelijkenis tussen de internationale generieke benaming (INN) voor het werkzame bestanddeel in het geneesmiddel en een ingeschreven merk.
(19) Om doelmatiger op te treden tegen het binnenbrengen van namaakgoederen , in het bijzonder wanneer deze goederen in kleine zendingen zoals omschreven in Verordening (EU) nr. 608/2013 over het internet worden verkocht, moet de houder van een geldig geregistreerd EU-merk het recht hebben de invoer van dergelijke goederen in de Unie te verbieden wanneer het alleen de verzender van de namaakwaren is die met commercieel oogmerk handelt . Wanneer dergelijke maatregelen worden genomen, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de personen of entiteiten die de goederen hebben besteld, worden geïnformeerd over de motieven voor die maatregelen, alsook over hun wettelijke rechten ten aanzien van de verzender.
(35 bis) Teneinde het gehele registratiesysteem beter te laten functioneren en te bewerkstelligen dat merken niet worden geregistreerd wanneer er absolute weigeringsgronden voorhanden zijn, met name waar het een beschrijvend of niet-onderscheidend merk betreft, of wanneer het merk tot misleiding van het publiek zou kunnen leiden, bijvoorbeeld ten aanzien van de aard, de kenmerken of de geografische oorsprong van de waren of diensten, moeten derden bij de centrale diensten voor de industriële eigendom van de lidstaten schriftelijke opmerkingen kunnen indienen om aan te geven welke absolute gronden er voorhanden zijn om registratie te verhinderen.
(40) Om de convergentie van praktijken te bevorderen en gemeenschappelijke instrumenten te ontwikkelen, moet een passend kader voor samenwerking tussen het Agentschap en de diensten van de lidstaten worden opgesteld. (...) Het is weliswaar van belang dat alle partijen bijdragen aan het welslagen van gemeenschappelijke projecten, met name door optimale praktijken en ervaringen uit te wisselen, want alle lidstaten de strikte verplichting opleggen om de resultaten van gemeenschappelijke projecten in praktijk te brengen – ook al is een lidstaat bijvoorbeeld van oordeel dat hij reeds over een beter IT- of soortgelijk instrumentarium beschikt – zou noch proportioneel, noch in het belang van de gebruikers zijn.