Quand l’apposition de la marque n’élimine pas le risque de confusion
Cour de Cassation, Chambre commercial, 21 octobre 2014, 13-14210, IEFbe 1085 (Zadig & Voltaire)
Resumé par Brigitte Spiegeler et Camille Rideau, Spiegeler avocats. Dans un système de libre concurrence, les entreprises n’hésitent pas, et ce à bon droit, de profiter de la compétition économique ouverte à tous et leur permettant d’aller jusqu’à tenter de capter la clientèle de leurs concurrents. Ce jeu d’attraction des consommateurs est tout à fait légal jusqu’au moment où le compétiteur, mal intentionné ou trop vaillant, en abuse.
C’est là que la victime de cet abus pourra intenter devant le juge une action en concurrence déloyale dont la théorie est une de ces constructions prétoriennes par excellence s’il en fut.
Les juges ont construit pièce par pièce depuis le 19e siècle cette action et la Cour de cassation dans son arrêt en date du 21 octobre 2014 confirmant l’arrêt de la Cour d’appel de Paris du 15 février 2013 n’y fait pas exception.
Dans cette affaire, la société Sartore & Compagnie commercialisait une paire de chaussure de type derby et, il lui était apparu que la société directement concurrente, SAS ZV France (exerçant sous le nom commercial de Zadig & Voltaire), offrait à la vente des chaussures reprenant les mêmes caractéristiques que les siennes. La SAS ZV France contestant la similitude des chaussures invoquait à cette fin l’apposition du logo « Zadig & Voltaire » incrusté à l’arrière de la chaussure.
Afin de caractériser la concurrence déloyale, les juges regardent, en l’absence de copie servile, si l’imitation des produits du concurrents entraine une similitude de nature à entrainer une confusion dans l’esprit de la clientèle normalement avertie.
Quand il s’agit de chaussure, le consommateur n’est généralement pas en mesure d’effectuer une comparaison technique d’autant plus que les chaussures en litiges ne sont souvent pas vendues ensemble dans les mêmes boutiques.
En l’espèce, la mise sur la marché de modèles présentant les mêmes combinaisons, le même agencement ainsi que les mêmes couleurs créent sans aucun doute un risque de confusion et, la Cour précise, quand bien même le concurrent aurait pris la peine d’apposer son logo.
Rappelons que la précision par la Cour d’appel selon laquelle la reprise des combinaisons des différents éléments traduit la « volonté délibérée » de la société ZV d’entretenir la confusion n’était pas utile. En effet, l’intention de nuire n’est pas une condition de la concurrence déloyale et pour reprendre Mr Yves Picod ce qui importe n’est pas « la loyauté du concurrent mais la loyauté dans la concurrence ».
Ainsi la vente de chaussures reprenant les caractéristiques de sa concurrente directe constitue un acte de concurrence déloyale et l’apposition du logo ne sauraient supprimer tout risque de confusion.
Brigitte Spiegeler – Camille Rideau
BBIE november/OBPI novembre 2014
Merkenrecht. We beperken ons tot een maandelijks overzicht van de oppositiebeslissingen van het BBIE. Recentelijk heeft het BBIE een serie van 20-tal oppositiebeslissingen gepubliceerd die wellicht de moeite waard is om door te nemen. Zie voorgaand bericht in deze serie: BBIE oktober/OBPI octobre 2014.
27-11 | Moszkowicz Moszkowicz Moszkowicz en Moszkowicz Advocaten | Moszkowicz | Afgew. | nl | ||
21-11 | DAVINCI GOURMET | DA VINCI ROYAL | Toegew. | nl | ||
10-11 | STRIVA | STRADA | Afgew. | nl | ||
07-11 | (fig.) | EHBO | Afgew. | nl |
Svea HR: Elwood does not meet the required level of originality
Svea Court of Appeal 6 november 2014, IEFbe 1084 (G-Star Raw tegen H&M)
Uitspraak ingezonden door Gino van Roeyen, BANNING en Henrik Wistam, Lindahl. Eerdere 'Elwood-zaken' op IE-Forum.nl. ‘The conclusion by the Court of Appeal is therefore that an assessment of the facts, which G-Star has invoked constitute OrignalElwood – including the five design elements – leads up to the conclusion that the work, in the manner being alleged by G-Star, does not meet the required level of originality.
Accordingly, the work invoked by G-Star, in the manner claimed by G-Star, does not have copyright protection. In its assessment the Court of Appeal takes into consideration that G-Star, against the denial of H&M, has not succeeded in proving in detail what the five particularly invoked design elements on OriginalElwood looked like.’
Lees verder
Conclusie AG: Auteur kan door distributierecht anderen verbieden verkoopaanbod te doen
Conclusie AG 4 december 2014, IEFbe 1083 zaak C-516/13 (Dimensione Direct Sales en Labianca) - dossier
Zie eerder IEF 13252. Auteursrecht. Distributierecht. Begrip 'distributie onder het publiek', door verkoop of anderszins, van het origineel van een werk of een kopie daarvan – Aanbod tot sluiting van een overeenkomst – Website waarop reproducties van beschermde meubelen te koop worden aangeboden zonder toestemming van de houder van het exclusieve distributierecht – Invitatio ad offerendum – Reclame. Antwoord:
Artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij moet uitgelegd worden in de zin dat het distributierecht op grond van deze bepaling inhoudt dat de houder van het auteursrecht op het origineel of de kopieën van een beschermd werk eenieder kan verbieden om dat origineel of die kopieën zonder zijn instemming te koop aan te bieden, ook indien het betreffende aanbod niet tot koop leidt, voor zover een dergelijk aanbod gedaan wordt met de uitdrukkelijke bedoeling om koopovereenkomsten te sluiten of op andere wijze een eigendomsoverdracht te bewerkstelligen.
Gestelde vragen:
1. Omvat het distributierecht bedoeld in artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29/EG het recht om het origineel of kopieën van het werk aan het publiek te koop aan te bieden?
Indien de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord:
2. Omvat het recht om het origineel of kopieën van het werk aan het publiek te koop aan te bieden niet enkel aanbiedingen tot sluiting van een overeenkomst, maar ook reclame?
3. Wordt het distributierecht ook geschonden wanneer op grond van het aanbod geen koop van het origineel of van kopieën van het werk tot stand komt?
Op andere blogs:
The 1709 blog
Bouwsoft.com maakt ook inbreuk op jonger merk bouwsoft
Hof van Beroep Antwerpen 27 november 2014, IEFbe 1080 (C.T.K. tegen USE IT GROUP)
Uitspraak aangebracht door Geert Philipsen, GSJ advocaten. Merkenrecht. Domeinnaamrecht. Inbreuk. Op basis van de merkregistratie 'bouwsoft' uit 2010 wordt gebruik van een in maart 2003 geregistreerde domeinnaam www.bouwsoft.com verboden. Grondslag is ongerechtvaardig voordeel (2.20 lid 1 sub d BVIE) en anterioriteit in gebruik door de merkhouder van www.bouwsoft.be (maart 2003). Inbreuk op basis van art. XII.22 en XII.23 WER wordt niet aangenomen, omdat niet is aangetoond dat kwade trouw aanwezig was tijdens registratie. Wel is er sprake van verwarring, dus een inbreuk op art. VI.104 WER. Het Hof verwerpt het beroep met als enige wijziging de vaststelling van inbreuk op het woordmerk 'bouwsoft'.
Inzake Domeinnamenwet en WER:
De partijen zijn voorbij gegaan aan het feit dat de Domeinnamenwet is opgeheven bij Wet van 15 december 2013 houdende invoeging van Boek XII, “Recht van de elektronische economie”, in het Wetboek van Economisch Recht, en houdende invoeging van de definities eigen aan Boek XII en van de rechtshandhavingsbepalingen eigen aan boek XII, in de Boeken I en XV van het Wetboek van Economisch Recht.
Deze wet trad in werking op 31.05.2014.
Het WER voorziet inzake het verbod van registreren van domeinnamen in artikelen XII.22 en XII.23 soortgelijke bepalingen als in artikelen 3 en 4, lid 2 van de Domeinnamenwet. De opgeven bepaling van de Domeinnamenwet inzake de mogelijkheid tot staking, doorhaling, overdracht en publicatie zijn in grotendeels gelijkluidende bewoordingen overgenomen in art. XVII.23 §2, §3 en §5 WER.
Deze bepalingen, net als die van de opgeheven Domeinnamenwet, laten evenwel enkel toe op te treden tegen de registratie te kwader trouw van een domeinnaam en niet tegen het latere gebruik ervan te kwader trouw. Door voorwaarden moeten beoordeeld worden op het ogenblik van registratie.
Door Use It is onvoldoende aangetoond dat de registratie op 6 december 2003 door C.T.K. plaats vond met het doel om haar te schaden of een ongerechtvaardigd voordeel uit de domeinnaam te halen. Dat zij hieruit later een ongerechtvaardigd voordeel heeft getrokken, zoals hoger is uiteengezet, bewijst nog niet haar kwade trouw op het ogenblik van de registratie.
Volledigheidshalve merkt het hof op dat, vermits de Domeinnamenwet enkel de wederrechtelijke registratie van de domeinnaam viseert en niet de wederrechtelijke instandhouding ervan, en de wet pas op 19 september 2003 in werking trad, de stakingsvordering ingesteld tegen een registratie daterend 6 maart 2003 in elk geval niet op die grond kan worden toegestaan.
Beroep namens gestaakt bedrijf retro-actief geldig
Grote Kamer van Beroep EOB 25 november 2014, IEFbe 1081, G-1/13 (Sasol Technology tegen Formalities Bureau)
Octrooiprocesrecht. Wanneer een oppositie is ingesteld door een failliet bedrijf, maar dat een doorstart heeft meegemaakt waardoor het 'geacht wordt nooit failliet te zijn geweest', dan is een beroep geldig als in naam van dat bedrijf geldig tegen de beslissing voor behoud van een Europees octrooi in aangepaste vorm. Dit geldt zelfs, indien de doorstart met retro-actieve werking plaatsvindt nadat de termijn is verlopen.
The questions referred to the Enlarged Board of Appeal are answered as follows:
1. Where an opposition is filed by a company which subsequently, under the relevant national law governing the company, for all purposes ceases to exist, but that company is subsequently restored to existence under a provision of that governing national law, by virtue of which the company is deemed to have continued in existence as if it had not ceased to exist, all these events taking place before a decision of the Opposition Division maintaining the opposed patent in amended form becomes final, the European Patent Office must recognize the retroactive effect of that provision of national law and allow the opposition proceedings to be continued by the restored company.2. Where, in the factual circumstances underlying Question 1, a valid appeal is filed in due time in the name of the non-existent opponent company against the decision maintaining the European patent in amended form, and the restoration of the company to existence, with retroactive effect as described in Question 1, takes place after the expiry of the time limit for filing the notice of appeal under Article 108 EPC, the Board of Appeal must treat the appeal as admissible.
Verhoging boete Club FM wegens uitzenden met 220 Watt vermogen in plaats van 62 Watt
VRM 27 oktober 2014, IEFbe 1079 (Club FM Herentals)
ICT. Mediarecht. Telecom. Met een eerdere beslissing [IEFbe 742] werd Club FM Herentals een geldboete van 750 euro opgelegd wegens het niet conform de zendvergunning uitzenden. Tevens werd de lokale radio-omroeporganisatie toen aangemaand om haar installaties onverwijld aan te passen aan de bepalingen van de zendvergunning. De VRM gaf daarop aan het BIPT (Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie) de opdracht na te gaan of Club FM Herentals zich intussen geconformeerd had aan de voorwaarden van de zendvergunning.
Uit de vaststelling van het BIPT blijkt dat Club FM Herentals uitzendt met een veelvoud van het vergunde vermogen en uitzendt met een ander type zender dan vergund. De VRM besluit om Club FM Herentals hiervoor een geldboete van 1.500 euro op te leggen.
9. Uit de controles van het BIPT bij Club FM Herentals blijkt dat de radioomroeporganisatie niet heeft uitgezonden conform de zendvergunning.
Het zendvermogen van Club FM Herentals was beduidend hoger dan vergund: 220 Watt in plaats van de vergunde 32 Watt. Club FM Herentals zond tevens uit met een andere zender dan vergund.
Uit het voorgaande volgt dat Club FM Herentals de bepalingen van artikel 135 van het Mediadecreet niet heeft nageleefd.
Het gegeven dat op 6 augustus 2014 – ruim na de vaststellingen van het BIPT op 2 juli - een nieuwe zendvergunning werd afgeleverd aan de lokale radioomroeporganisatie doet hier geen afbreuk aan, temeer dat in de nieuwe zendvergunning het toegekende vermogen slechts 62 Watt bedraagt.
Bij de bepaling van de sanctie houdt de VRM er rekening mee dat eerder dit jaar Club FM Herentals voor nagenoeg dezelfde feiten een administratieve geldboete van 750 euro werd opgelegd (beslissing 2014/007 d.d. 24/02/2014).
Gelet op het voorgaande is een administratieve geldboete van 1500 euro een gepaste sanctie.
Radio Pros beboet wegens 6x vergunde veelvoud aan vermogen en hoge antenne
VRM 27 oktober 2014, IEFbe 1078 (Radio Pros Haaltert)
Mediarecht. ICT. Naar aanleiding van een storingsklacht bij de Conseil Supérieur de l'Audiovisuel (CSA - de regulerende instantie voor de communicatiesector van de Franse Gemeenschap), onderzocht het BIPT de uitzendingen van Radio Pros. Uit de vaststellingen van het BIPT blijkt dat Radio Pros uitzendt met een veelvoud van het vergunde vermogen. De hoogte van de antenne blijkt evenmin in overeenstemming te zijn met de zendvergunning. Het BIPT rapporteerde ook een gebrek aan medewerking door de lokale radio-omroeporganisatie bij de uitvoering van het onderzoek.
De VRM besluit dat de orde binnen het radiolandschap en het zendcomfort van de andere radio-omroeporganisaties wordt verstoord of zelfs teniet gedaan wanneer een radio-omroeporganisatie zich niet houdt aan de voorwaarden van de zendvergunning. Voor deze inbreuken op het Mediadecreet legt de VRM aan Radio Pros een geldboete op van 750 euro.
12. Uit de vaststellingen van het BIPT op 3 en 8 juli 2014 blijkt dat Radio Pros heeft uitgezonden met een veelvoud (6x) van het vergunde vermogen en een niet-vergunde antennehoogte. Bovendien heeft Radio Pros niet onmiddellijk toegang verleend tot de zendinstallatie, waardoor het onderzoek van het BIPT werd belemmerd.14. Radio Pros betwist wel de door het BIPT vastgestelde antennehoogte. De verklaring dat noch zijzelf, noch de gemeente Haaltert de exacte hoogte van de mast kent, volstaat echter niet om de onjuistheid van de vaststellingen door het BIPT aan te tonen. Deze vaststellingen worden immers gedaan door personeelsleden van het BIPT, het orgaan belast met de etherpolitie, aan wie de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie werd toegekend.
16. Uit het bovenstaande volgt dat Radio Pros een inbreuk op artikel 135 van het Mediadecreet heeft begaan, door een technische uitrusting te gebruiken die niet conform de wettelijke en decretale voorschriften is, zich niet te houden aan de bepalingen van de zendvergunning en onvoldoende mee te werken aan het onderzoek naar de werking ter plaatste door de aangestelde ambtenaren.
17. Gelet op de bovenstaande elementen is een administratieve geldboete van 750 euro een gepaste sanctie.
Beslissingen van RvdJ vallen onder meningsuiting
Hof van Beroep Brussel 28 oktober 2014, IEFbe 1077 (Verbeeck tegen RvdJ)
Mediarecht. RvdJ betwist dat er sprake is van een beslissing/oordeel en beroept zich met succes op vrijheid van meningsuiting ex 10 EVRM. De 'beslissing' bestaat uit een samenvatting van feiten en weergave van standpunten waaruit blijkt dat mevrouw Wuyts door Verbeeck voortdurend zou lastigvallen en meermaals via een honderdtal artikels onterecht zou hebben beschuldigd van fraude, oplichting en dierenmishandeling zonder bewijs. RvdJ concludeert dat appellant beroepsethische inbreuk heeft begaan.
Het feit dat Verbeeck geen beroepsjournalist is en geen lid van de journalistenvereniging VVJ is niet relevant. Verbeeck betwist de bevoegdheid van de RvdJ om zich uit te spreken over de klacht van Rita Wuyts omdat hij geen beroepsjournalist is, noch lid van de VVJ, omdat de Raad niet bij wet is opgericht en omdat de Raad zou optreden als een tuchtorgaan. Het RvdJ heeft recht om zijn mening te geven over het journalistieke werk van Eric Verbeeck.
Daarnaast verwijst het Hof naar de pleidooien van de Raad Europa voor zelfregulering in de journalistiek. Op basis daarvan wijst het Hof op de taak van de Raad voor de Journalistiek ‘om de journalistieke beroepsethiek te behartigen en te verdedigen en beroepsethische richtlijnen te formuleren voor de journalistieke praktijk’. En het Hof vervolgt: ‘Een dergelijk platform beoogt een goede journalistiek. In die context beantwoordt een beperking van de vrijheid van meningsuiting van de Raad niet aan de dwingende sociale noodwendigheid, zelfs indien de goede naam van Eric Verbeeck (nog) in het gedrang zou kunnen komen’.
Arrest
2.7 (...) Appellant toont niet aan dat de uiting door geïntimeerde van haar opinie over hem aangaande zijn wijze van optreden als journalist in het licht van de beginselen vervat in de Code van Journalistieke, die gebaseerd is op haar fundamenteel recht op vrije meningsuiting, omwille van een dwingende sociale noodwendigheid zou mogen/moeten ingeperkt worden.
(...)
Indien appellant in de zaak Wuyts een absoluut recht op vrije meningsuiting proclameert - dat hij ten volle heeft kunnen uitoefenen via zijn eigen herhaalde publicaties - kan geïntimeerde zich evenzeer beroepen op datzelfde fundamenteel recht om voormelde opinie te formuleren en te verspreiden.
Het feit dat appellant bij beschikking van de raadkamer van 5 februari 2010 buiten vervolging werd gesteld wat bevestigd werd bij arrest van de K.I. van 23 september 2010 heeft geen uitstaans met huidig debat. In voornoemde procedures werd geoordeeld over een klacht ingediend door o.a. mevrouw WUYTS betreffende strafrechtelijke inbreuken (=laster, belaging en lasterlijke aangifte) - zoals omschreven in het Strafwetboek - die appelant zou hebben gepleegd.
Op andere blogs:
RvdJ.be - Hof van Beroep bevestigt rol Raad voor de Journalistiek
Morsum Magnificat (over eerder kort gedingvonnis)
Merkinbreuk iHealth meetapparatuur en apps
Vzr. Rechtbank Den Haag 1 december 2014, IEFbe 1076 (I-Health tegen Mediamarkt; I-Health tegen IHealthlabs)
Uitspraak ingezonden door Diederik Donk en Helen Maatjes, The Legal Group. Eerder gepubliceerd als IEF 14428. Merkenrecht. I-health (merkhouder) is actief op gebied van ontwikkeling en exploitatie meet- en scansystemen op het gebied van gezondheid. iHealthLabs meetapparatuur en levert apps met behulp waarvan consumenten meetresultaten kan aflezen; producten worden door wederverkoper onder andere via Mediamarkt en Saturn aangeboden. Het niet-normaal gebruikverweer is door niets ondersteund en wordt gepasseerd. iHealthLabs c.s. maakt inbreuk ex sub b op het merk en staking wordt bevolen binnen 48 uur.
Voor een uitloopperiode van drie maanden bestaat geen aanleiding en aangezien in deze procedure alle professionele afnemers al zijn gedaagd en afgifte van producten is gevorderd, terwijl deze afnemers uitsluitend aan consumenten levert, wordt de recall afgewezen. De vordering tot aflevering is niet concludent, het is niet duidelijk waartoe de afgifte dient en wat de grondslag is.
4.11. De hiervoor besproken sterke overeenstemming tussen merk en teken en de soortgelijkheid van de betrokken waren, leidt, ook indien met iHealthLabs c.s. wordt aangenomen dat het onderscheidend vermogen van het ingeroepen merk niet bijster groot is (iHealthLabs c.s. heeft niet de stelling betrokken dat het merk ieder onderscheidend vermogen mist), tot het oordeel dat bij het publiek verwarring kan ontstaan in de zin van artikel 9 lid 1 sub b GMVo. Het in aanmerking komende publiek zal namelijk op grond van dat gebruik op zijn minst kunnen menen dat de betrokken waren van economisch verbonden ondernemingen afkomstig zijn, hetgeen afbreuk doet aan de herkomstfunctie van het merk.
4.16 De vordering tot 'aflevering' van - kort gezegd - geretourneerde en op voorraad zijnde inbreukmakende producten en promotiematerialen 'totdat omtrent de bestemming van die producten in een procedure dan wel bij overeenkomst tussen partijen onherroepelijk is beslist' wordt afgewezen nu de vordering niet concludent is. In het bijzonder is niet duidelijk waartoe de kennelijk gevorderde afgifte dient en wat daarvan de juridische grondslag is.