IEFBE 3835
28 november 2024
Uitspraak

Vacature Doctoraatsonderzoeker intellectuele rechten Universiteit Gent

 
IEFBE 3832
27 november 2024
Artikel

UPC overzicht: 19 t/m 25 november 2024

 
IEFBE 3834
25 november 2024
Uitspraak

Aanvraag uniebeeldmerk 'Russian Warship, Go F**k Yourself' terecht afgewezen

 
IEFBE 1105

Duitse appelrechter handhaaft inbreukverbod op vormmerk stazakje Capri-Sun

OLG Köln 31 oktober 2014, IEFbe 1105 (WeserGold tegen Deutsche SiSi-Werke) - vertaling
Bijdrage ingezonden door Kurt Stöpetie en Rutger Stoop, Brinkhof. Advocaten treden op namens Capri-Sun. Merkenrecht. Waar in eerste aanleg het vormmerk in zowel Nederland [IEF 13734] als Duitsland [IEF 14226] nietig werd verklaard, omdat de vorm van het sta-zakje van CAPRI-SUN noodzakelijk zou zijn om een technische uitkomst te verkrijgen, legt het Duitse Oberlandesgericht van Keulen het nietigheidsoordeel van het DPMA naast zich neer. De Duitse appelrechter handhaaft het aan riha Wesergold opgelegde inbreukverbod, omdat het oordeel van het DPMA niet definitief is en zij het – op basis van een analyse van de aangevoerde argumenten – het niet zeer waarschijnlijk acht dat het DPMA-oordeel in stand zal blijven. Dit oordeel is in lijn met het recente arrest van het Gerecht Simba Toys v OHIM (T-450/09) over de uitleg van de uitsluitingsgrond vanwege technische noodzakelijkheid (zie artikel 7, lid 1 (e, ii) Vo (EG) 207/2009): zie IEF 14409.

De Duitse appelrechter oordeelt verder, net zoals alle tot nog toe ingeschakelde Duitse Landgerichten, dat het vormmerk van het sta-zakje van CAPRI-SUN onderscheidend vermogen bezit en dat door het gebruik van een sta-zakje met nagenoeg dezelfde afmetingen (zij het met een zgn. S-vorm) gevaar voor publieksverwarring gegeven is.

Onderscheidend vermogen

De Duitse appelrechter oordeelt dat het gaat om een verpakkingsvorm met een unieke positie op de relevante markt, want zelfs als gekeken wordt naar andere verpakkingen van vloeibare levensmiddelen op de markt moet geconstateerd worden dat geen vergelijkbare sta-zakjes worden gebruikt (p. 10, onder aa.). Het voorgaande en het gemiddelde onderscheidend vermogen en de aanzienlijke bekendheid van het sta-zakje meegewogen, maken dat het publiek de verpakkingsvorm zal waarnemen als een indicatie van herkomst (p. 15, onder cc.).

Verwarringsgevaar
Bij de beoordeling van het verwarringsgevaar is een belangrijke factor dat het vormmerk en het litigieuze teken worden gebruikt voor identieke waren, namelijk vruchtendranken. Uitgaande van een normaal onderscheidend vermogen van het vormmerk en van een hoge mate van overeenstemming tussen het vormmerk en het litigieuze teken, is het redelijk om aan te nemen dat verwarringsgevaar aanwezig is, aangezien een significant deel van het publiek zal menen dat de waren van gelieerde ondernemingen afkomstig zijn (p. 15, onder b).

Verbod blijft overeind
De Keulse appelrechter onderschrijf het oordeel van het Keulse Landgericht en handhaaft op basis van het geldig te achten Duitse vormmerk DE 39508178 zowel het verbod op de inbreukmakende sta-zakjes, als het verbod op de inbreukmakende kartonnen omverpakkingen.

Volledige tekst van het arrest in het Duits, of de Engelse vertaling.

IEFBE 1104

Luxembourg tax regime for trademark, licence fee, but not cartoons

Cour Administrative de Luxembourg 30 juillet 2014, IEFbe 1104 (Zeilt) et (Zinc Alloy)
Resumé par NautaDutilh. On 30 July 2014, the Cour Administrative handed down its judgements in the Zeilt and the Zinc Alloy cases, holding that:

  • revenues from trademark rights are eligible under the 50bis Regime as from the date of  trademark  application (and not as from the date of definitive registration);
  • license fees are eligible revenues under the 50bis Regime only when a licensee actually exploits the eligible IP rights on a given market; this is not the case where the licensee simply affixes the trademark on goods and sells them on to the licensor, who is moreover an intra-group company;
  • cartoon characters do not benefit from design protection and fall outside the scope of the 50bis Regime.
IEFBE 1103

HvJ EU: Onbevruchte menselijke eicellen valt niet onder embryo-begrip

HvJ EU 18 december 2014, IEFbe 1103 , zaak C-364/13 (International Stem Cell Corporation) - dossier -
Octrooirecht. Een organisme dat niet het vermogen heeft om zich te ontwikkelen tot een menselijk wezen valt niet onder het begrip menselijk embryo in de zin van de Biotechnologierichtlijn. Gebruik van zulke organismes voor industriële of commerciële doeleinden kunnen worden geoctrooieerd.
Het Hof verklaart voor recht:

Artikel 6, lid 2, sub c, van richtlijn 98/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 1998 betreffende de rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen, moet aldus worden uitgelegd dat een onbevruchte menselijke eicel die door parthenogenese is gestimuleerd zich te verdelen en zich te ontwikkelen, geen „menselijk embryo” in de zin van die bepaling is indien zij, gelet op de huidige kennis van de wetenschap, als zodanig niet het inherente vermogen bezit zich te ontwikkelen tot een mens. Het is aan het verwijzende gerecht na te gaan of dat het geval is.

Uit het perscommuniqué:

An organism which is incapable of developing into a human being does not constitute a human embryo within the meaning of the Biotech Directive. Accordingly, uses of such an organism for industrial or commercial purposes may, as a rule, be patented.

Gestelde vraag:

„Vallen onbevruchte menselijke eicellen, die werden gestimuleerd tot deling en verdere ontwikkeling middels parthenogenese, en die anders dan bevruchte eicellen enkel pluripotente cellen bevatten en zich niet kunnen ontwikkelen tot menselijke wezens, onder de term „menselijke embryo’s” bedoeld in artikel 6, lid 2, sub c, van richtlijn 98/44/EG betreffende de rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen?”

Op andere blogs:
NautaDutilh

IEFBE 1102

Vraag aan HvJ EU over databankenrecht landkaarten en zelfstandige informatieve waarde van onderdelen

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 6 november 2014, IEFbe 1102 (Verlag Esterbauer) - dossier
Databankenrecht. Verlag Esterbauer exploiteert landkaarten en gidsen voor fietsers, inline skaters en mountainbikers. Er is een auteursrechtgeschil ontstaan met de deelstaat Beieren. Via gov.uk en IPcuria: In relation to the question of whether a collection of independent materials exists within the meaning of Art. 1(2) of Directive 96/9/EC on the legal protection of databases because the materials can be separated from one another without the value of their informative content being affected, is every conceivable informative value decisive, or only the value which is to be determined on the basis of the purpose of the collection and having regard to the resulting typical conduct of users?

Vrije onofficiële vertaling: Is er sprake van een verzameling van materiaal in de zin van de Databankenrichtlijn ondanks dat het materiaal van elkaar gescheiden kan worden zonder dat de informatieve waarde wordt aangetast, en is elke denkbare informatieve waarde beslissend, of wordt de waarde bepaald op basis van het doel van de verzameling en gezien het specifieke handelen van gebruikers?

IEFBE 1101

Bewarende maatregel op elke toekomstige voorraad in strijd met 1369bis

Hof van beroep Brussel 1 december 2014, IEFbe 1101 (Sandoz tegen Sanofi)
Uitspraak aangebracht door Christian Dekoninck en Kristof Roox, Crowell & Moring. Cassatieberoep nog mogelijk. Hoger beroep beschikking derdenverzet beslag inzake namaak. Sanofi, titularis van EP 511 voor "N-gesubstitueerde heterocyclische derivaten, de bereiding hiervan en de farmaceutische preparaten die deze bevatten" en ABC voor het geneesmiddel irbesartan. Sandoz verkreeg marktvergunning voor generiek geneesmiddel. De vordering tot bewarende maatregelen op "elke toekomstige voorraad van Sandoz" is in strijd met de tekst van artikel 1369bis/1, par 4 Ger.W. op grond waarvan enkel een verbod kan worden opgelegd om zich van bepaalde goederen "te ontdoen, ze te verplaatsen of elke wijziging eraan aan te brengen die hun werking beïnvloeden". Deze maatregel gaat veel verder dan de in de wet opgesomde maatregelen en komt neer op een algemeen verbod om de beweerde inbreukmakende producten te commercialiseren in België.

V.3. De vordering van Sandoz met betrekking tot de gelaakte bewarende maatregelen die betrekking hebben op "elke toekomstige voorraad van SANDOZ' combo-producten op basis van irbesartan en HCTZ en die NV SANDOZ zou produceren, importeren, (...) in België".

17. (...) Sandoz voert terecht aan dat in het kader van het (eenzijdige) beslag inzake namaak, geen bewarende maatregelen kunnen worden toegekend, die betrekking hebben op toekomstige voorraden of producten die niet in het bezig zijn van de beslagene op het moment van het uitvoeren van het beslag. Dergelijk beslag maakt immers een momentopname uit, die geen betrekking kan hebben op toekomstige producten.
(...)
Het opleggen van een maatregel zoals deze waartegen het derdenverzet van Sandoz gericht is, is in strijd met de tekst van artikel 1369bis/1, par 4 Ger.W. op grond waarvan enkel een verbod kan worden opgelegd om zich van bepaalde goederen "te ontdoen, ze te verplaatsen of elke wijziging eraan aan te brengen die hun werking beïnvloeden".

(...) Stellen dat het mogelijk verbod om "zich te ontdoen" (...) ook betrekking kan hebben op elke toekomstige voorraad (...) geeft een te ruime interpretatie aan dit artikel, in strijd met de bedoeling van de wetgever.
(...)
Deze maatregel gaat veel verder dan de in de wet opgesomde maatregelen en komt neer op een algemeen verbod om de beweerde inbreukmakende producten te commercialiseren in België. Door dwangsommen op te leggen per verpakking "aangetroffen op de markt" die eveneens gelden voor verpakkingen die na uitvoering van het beslag inzake namaak werden gefabriceerd, geïmporteerd of gecommercialiseerd, werd aan Sandoz ten onrecht een algemeen commercialiseringsverbod opgelegd.

Op andere blogs:
KluwerPatentBlog

IEFBE 1100

L'ARGENTINA schept een verband met een geografische benaming

Hof Den Haag 16 december 2014, IEFbe 1100 (Quilate tegen Foralways)
Uitspraak ingezonden door Naomi Ketelaar, Gregor Vos, Klos Morel Vos & Schaap en Charles Gielen, NautaDutilh. Merkenrecht. Foralways is houdster van diverse L'ARGENTINA-merken. De rechtbank [IEF 10884] oordeelt dat deze merken niet beschrijvend zijn voor kleding uit Argentië. Het Hof verklaart de Benelux en de internationale inschrijving voor Benelux deel nietig en beveelt de doorhaling. Nu Argentinië een bij het relevante publiek bekend (groot) land is, de kleding en schoeisel hun herkomst in Argentinië kunnen hebben, is er sprake van een aanduiding slechts bestaande uit een geografische benaming en dus elk onderscheidend vermogen mist. Het relevante publiek verwacht een verband (ex Chiemsee-zaak, IEF 2814). Het woord-beeldmerk blijft in stand.

10. De volgende vraag is of door de handel en voormelde gemiddelde consument van kleding en schoenen in de Benelux het land Argentinië met die waren in verband wordt gebracht dan wel of redelijkerwijs een dergelijk verband in de toekomst te verwachten is. Het hof laat in het midden of het vereiste verband thans reeds bestaat en Argentinië voor kleding en schoenen thans beroemd of bekend is, nu het van oordeel is dat redelijkerwijs een dergelijk verband in de toekomst is te verwachten in de zin van het Chiemsee-arrest. Bij die beoordeling is in het bijzonder van belang, in welke mate het relevante publiek bekend is met de benaming (als geografische plaats), alsmede met de kenmerken van de daardoor aangeduide plaats en de betrokken categorie van waren. Hierbij heeft het Hof van Justitie EG in de Chiemsee-zaak aangegeven dat dat verband niet te verwachten is (en de aanduiding dus wel onderscheidend vermogen heeft) als
1. de geografische benaming in de betrokken kringen niet bekend is, althans niet bekend is als een geografische plaats of
2. als door de kenmerken van de plaats het niet waarschijnlijk is dat het voor de betrokken kringen aannemelijk is, dat de betrokken categorie van waren uit deze plaats afkomstig is.

13. Nu Argentinië een bij het relevante publiek bekend (groot) land is, kleding en schoeisel hun herkomst in Argentinië kunnen hebben en het relevante publiek dit weet, neemt het hof aan dat sprake is van een woordmerk slechts bestaande uit een geografische benaming die een geografische plaats aanduidt, waarvan redelijkerwijs in de toekomst te verwachten is dat die plaats in de opvatting van de betrokken kringen met de betrokken categorie van waren in verband wordt gebracht, zodat dit woordmerk elk onderscheidend vermogen mist. Overigens wijst het hof er in dit verband nog op dat naar zijn oordeel (anders dan in de CLOPPENBURG-zaak) de herkomst van kleding door (een aanzienlijk deel van) het relevante publiek van belang wordt geacht.
Gelet op het bovenstaande slaagt grief II.

16. Het hof is van oordeel dat (in ieder geval) de combinatie van de kroon - die niet een uiterst eenvoudige figuur is, maar een enigszins bijzondere vorm heeft door de combinatie van de gebogen, in dikte aflopende (spinpoot) armen, de gestileerde, van de spinpoten afwijkende, verdikte arm in het midden, de gesloten bovenkant met daarboven een bal en een kruis en de versierde onderkant -, de blauwe kleur en de gebogen rangschikking van de letters van het woord L'ARGENTINA tezamen (enig) onderscheidend vermogen heeft.
De omstandigheid dat beeldelementen wellicht ook een decoratieve functie hebben doet aan het bovenstaande niet af Hetzelfde geldt voor de stelling dat het woordelement het dominerende element in het beeldmerk is.
IEFBE 1099

Designermerk Alexander Wang te kwader trouw geregistreerd

BHIM 15 oktober 2014, IEFbe 1099 (Alexander Wang)
Beslissing aangebracht door Dieter Delarue, Van Innis & Delarue. Verzoek om nietigverklaring van het Gemeenschapsmerk ALEXANDER WANG vanwege registratie te kwader trouw. Het merk is de (eigen) naam van de verzoeker, een 'well-known designer in the USA, EU and elsewhere'. Hiertoe wordt bewijs overlegt van onder andere een Wikipedia pagina, talloze advertenties van fashion shows en rapportages. Houder van het gewraakte merk bezit nog meer Chinese merken van ontwerpers. Het merk wordt nietig verklaard.

IEFBE 1098

Plagiaat en gepubliceerde aanvulling is onvoldoende

RvdJ 11 december 2014, IEFbe 1098 (Draulans en Knack tegen De Standaard) en tegen Het Nieuwsblad
Mediarecht. Dagblad. Interview. Er is sprake van plagiaat en de gepubliceerde aanvulling naar aanleiding van het plagiaat is onvoldoende. Journalist Dirk Draulans schrijft een artikel in Knack van 19 februari 2014 onder de titel “De panda oorlog. Waalse dierentuin daagt Antwerpse Zoo uit”, over de concurrentie en de wederzijdse verwijten tussen de Zoo van Antwerpen en Pairi Daiza in het Waalse Brugelette. Draulans interviewt in het artikel directeur Dries Herpoelaert van de Antwerpse Zoo en oprichter en CEO Eric Domb van Pairi Daiza. Daags nadien publiceert De Standaard een gelijkaardig artikel waarin dezelfde heren aan het woord komen onder de titel ‘Zoo en Pairi Daiza gooien met modder net voor pandafeest’. Klager zegt dat nagenoeg de volledige inhoud van het artikel in De Standaard gebaseerd is op zijn artikel in Knack. Zes lange citaten zijn zonder bronvermelding letterlijk overgenomen. Daarom is er volgens klager sprake van plagiaat. De klacht is gegrond.

De Standaard betwist niet dat er een fout is gemaakt, maar zegt dat ze niet bewust gebeurde en dat er bijgevolg geen sprake is van plagiaat. De Standaard baseerde zich op het artikel van zusterkrant Het Nieuwsblad. De journalist van Het Nieuwsblad probeerde de directeurs van de twee dierenparken te bereiken, maar zij verwezen naar het artikel in Knack. De journalist kon dan ook niet anders dan zich te baseren op de uitspraken van de directeurs in Knack. Het oorspronkelijke artikel vermeldde Knack twee maal als bron, maar door de snelheid van werken en door een intern misverstand is die bronvermelding in het uiteindelijke artikel volledig weggevallen. De Standaard bevestigt dat bronvermelding nodig is en dat de schrapping niet had mogen gebeuren, maar betoogt tegelijk dat ze daarvoor haar excuses heeft aangeboden en dat de krant een aanvulling heeft gepubliceerd. De krant vraagt zich daarom af wat klager met zijn klacht bij de Raad voor de Journalistiek nog wil bereiken.

Beslissing
Een vergelijking van de twee artikels maakt duidelijk dat de inhoud van het artikel in De Standaard nagenoeg volledig gebaseerd is op het artikel in Knack en dat zes citaten zo goed als letterlijk zijn overgenomen. Knack wordt nergens als bron vermeld. Artikel 18 van de code bepaalt: ‘De journalist pleegt geen plagiaat’. Tegelijk bepaalt de code dat fouten loyaal worden rechtgezet. De door De Standaard gepubliceerde aanvulling beschouwt de Raad in dit geval van flagrant plagiaat als onvoldoende. Om die redenen is de Raad voor de Journalistiek van oordeel: De klacht is gegrond
IEFBE 1097

Covertitel 'Tussen twee vuren' over Pfaff is te affirmatief

RvdJ 11 december 2014, IEFbe 1097 (L. Pfaff tegen TV Familie c.s.)
Mediarecht. Weekblad/magazine. Feitelijke verslaggeving. Tendentieuze/misleidende berichtgeving. Bekende persoonlijkheden. De titel op de cover is te affirmatief in vergelijking met de inhoud van het artikel die in de voorwaardelijke wijs is gesteld, en TV Familie kan niet aannemelijk maken dat bepaalde beweringen voldoende onderzocht en gecheckt zijn. Het artikel 'Tussen twee vuren' - cover 'Kiezen tussen haar man en haar vader' gaat over de rol van Lyndsey Pfaff en haar echtgenoot Dave Volders in het makelaarskantoor Accént in Brasschaat.

Het kantoor is opgericht door het echtpaar en hun buren, die de eigenlijke investeerders waren, en ook Jean-Marie Pfaff, de vader van Lyndsey, zou geïnvesteerd hebben. De buren-investeerders trokken zich na een jaar terug uit de zaak, volgens het artikel wegens conflicten tussen de twee koppels. Tot ongenoegen van Dave Volders zou vervolgens Jean-Marie Pfaff de touwtjes in handen genomen hebben. Door strubbelingen tussen beiden staat volgens het artikel Lyndsey Pfaff voor de keuze tussen haar echtgenoot en haar vader. Verder schrijft TV Familie dat het vertrek van de bureninvesteerders ook leidde tot een gebrek aan ervaring in het vastgoedkantoor. Klaagster noemt het artikel lasterlijk en zegt dat het meer gebaseerd is op insinuaties dan op feiten. De klacht is gegrond. Dat klagers publieke figuren zijn, betekent niet dat bovenstaande artikels uit de code niet zouden gelden.

Het artikel suggereert in de voorwaardelijke wijs een conflict tussen Dave Volders en JeanMarie Pfaff en stelt vervolgens de vraag voor wie Lyndsey Pfaff desgevallend zou kiezen. De titel ‘Tussen twee vuren’ en de cover ‘Kiezen tussen haar man en haar vader’ stellen het mogelijke conflict en de keuze die Lyndsey Paff zou moeten maken stellig en affirmatief voor, wat niet strookt met de inhoud van het artikel. Artikel 3 van de code bepaalt: ‘De journalist schrapt of verdraait geen essentiële informatie’.

Op basis van het feit dat de betrokken partijen geen commentaar willen geven bij de terugtrekking van de buren-investeerders uit het vastgoedkantoor, suggereert TV Familie dat er ruzie is en dat er ‘een potje gedekt moet blijven’. Het magazine maakt niet aannemelijk dat het andere redenen voor de terugtrekking, met name persoonlijke en gezondheidsproblemen van de zakenpartner, voldoende onderzocht en gecheckt heeft. Artikel 2 van de code bepaalt: ‘De journalist checkt de waarachtigheid van de informatie’.

Het feit dat Lyndsey Pfaff en Dave Volders publieke figuren zijn, betekent niet dat bovenstaande artikels uit de code niet zouden gelden.

IEFBE 1096

Gerecht EU: Foto's van grashalm-wodka-fles van vier invalshoeken

Gerecht EU 11 december 2014, zaak T-235/12 (Grasspriet in een fles)
Merkenrecht. 3D-vormmerk. Normaal gebruik van ouder nationaal merk van grashalm in een fles. Aanvraag voor "een groen-bruinachtige grashalm die in een fles staat, waarbij de lengte van de grashalm overeenkomt met ongeveer drie vierde van de hoogte van de fles." De oppositie-afdeling wijst de oppositie af: de aanwezigheid van het etiket met de term „żubrówka” en de afbeelding van een bizon wijzigde het onderscheidend vermogen van dit merk in de vorm waarin het was ingeschreven. De kamer van beroep verwerpt het beroep. Het Gerecht EU vernietigt de beslissing van OHIM, omdat bewijs die voor het eerst voor Kamer zijn overgelegd met foto's uit vier verschillende invalshoeken niet zijn onderzocht en daarvoor geen motivering is gegeven.

41      Om te beginnen dient te worden opgemerkt dat verzoekster met haar derde middel, dat is gebaseerd op schending van artikel 75 en artikel 76, leden 1 en 2, van verordening nr. 207/2009, in wezen aanvoert dat de kamer van beroep blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting door bewijzen die voor het eerst voor haar zijn overgelegd, met name de afbeeldingen die een fles wodka met de vermelding „Żubrówka” uit vier verschillende invalshoeken tonen, te weten niet alleen de voorkant, maar ook de achterkant en de zijkant, niet te onderzoeken en door op dit punt geen enkele motivering te verstrekken.

55 Derhalve dient te worden geoordeeld dat de kamer van beroep enkel rekening heeft gehouden met de door verzoekster voor de oppositieafdeling overgelegde bewijzen, en dat zij haar beoordelingsbevoegdheid niet heeft uitgeoefend wat de inaanmerkingneming betreft van de bewijzen van gebruik die voor het eerst voor haar zijn overgelegd, in het bijzonder de verklaring van K. en de daarbij gevoegde foto’s, de Franse persberichten en de uittreksels uit fora op Franse internetsites.

61 In casu dient evenwel te worden vastgesteld dat de kamer van beroep de haar verleende beoordelingsbevoegdheid niet heeft uitgeoefend wat de inaanmerkingneming betreft van de bewijzen van gebruik die voor het eerst voor haar zijn overgelegd, en dat zij op dit punt geen enkele motivering heeft verstrekt. Aan deze vaststelling kan niet worden afgedaan door het gebruik van de term „met name” in punt 13 van de bestreden beslissing, daar deze niet kan gelden als objectieve en gemotiveerde uitoefening van die beoordelingsbevoegdheid teneinde dergelijke bewijzen buiten beschouwing te laten.

69 Derhalve dient te worden geoordeeld dat de kamer van beroep, door niet op objectieve en gemotiveerde wijze haar beoordelingsbevoegdheid uit te oefenen met betrekking tot de inaanmerkingneming van de bewijzen van gebruik van het oudere Franse driedimensionale merk die voor het eerst voor haar zijn overgelegd, artikel 76, lid 2, van verordening nr. 207/2009 alsmede, gelet op het aldus vastgestelde motiveringsgebrek, artikel 75 van dezelfde verordening heeft geschonden.

100    Gelet op de voorgaande overwegingen dient te worden geoordeeld dat het derde middel gegrond is, voor zover de kamer van beroep heeft nagelaten op objectieve en gemotiveerde wijze haar beoordelingsbevoegdheid uit te oefenen om te beslissen of rekening diende te worden gehouden met de extra bewijzen die voor het eerst voor haar werden overgelegd, na het verstrijken van de door de oppositieafdeling gestelde termijn.