IEFBE 3835
28 november 2024
Uitspraak

Vacature Doctoraatsonderzoeker intellectuele rechten Universiteit Gent

 
IEFBE 3832
27 november 2024
Artikel

UPC overzicht: 19 t/m 25 november 2024

 
IEFBE 3834
25 november 2024
Uitspraak

Aanvraag uniebeeldmerk 'Russian Warship, Go F**k Yourself' terecht afgewezen

 
IEFBE 1116

Appelrechters verantwoorden verbod op spotprent George Forrest niet

Hof van Cassatie 28 november 2014, IEFbe 1116 (Wereldmediahuis tegen George Forrest)
Uitspraak ingezonden door Quentin Van Peteghem, Allen & Overy. Mediarecht. Over spotprent over George Forrest geplaatst op de voorpagina van magazine MO* en de website horend bij een artikel uit maart 2006 [klik afbeelding voor vergroting]. De appelrechters [HvB Brussel 11 december 2012, IEFbe 1116] verantwoorden hun beslissing niet naar recht, door het niet vaststellen dat deze veroordeling beantwoordt aan een dwingen sociale noodwendigheid en pertinent is en dat door de opgelegde beperking de evenredigheid wordt geëerbiedigd tussen het aangewende middel en het beoogde doel.

3. De appelrechters oordelen dat de gelaakte afbeelding "de reputatie, de eer en de goede naam van (de verweerder) manifest onnodig en doelbewust aantast", dat "de wijze waarop (de verweerder) werd afgebeeld evenmin kan worden verantwoord door de omstandigheid dat een publieke persoon meer kritiek - zelfs met een zekere dosis van overdrijving - moet kunnen verdragen (...)" en vervolgens dat "(de eiseres) een fout heeft begaan door deze afbeelding van (de verweerder) te publiceren op de voorpagina van het magazine MO* en op de welkomstpagina van haar website. Zij moet de hierdoor veroorzaakte schade vergoeden".

4. De appelrechters, die aldus de eiseres veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van 5.000 euro, na het recht op vrije meningsuiting te hebben afgewogen tegen de andere rechten bedoeld in artikel 10.2 EVRM, zoals het recht op de goede naam, maar niet vaststellen dat deze veroordeling beantwoordt aan een dwingen sociale noodwendigheid en pertinent is en dat door de opgelegde beperking de evenredigheid wordt geëerbiedigd tussen het aangewende middel en het beoogde doel.

Dictum: Het Hof vernietigt het bestreden arrest (...) houdt de kosten aan en laat de beslissing daaromtrent aan de feitenrechter (Hof van Beroep te Antwerpen) over.
IEFBE 1115

Prejudiciële vragen over merkgebruik bij velgenreparatie

Prejudiciële vragen gesteld aan HvJ EU 10 november 2014, IEFbe 1115, zaak C-500/14 (Ford Motor Company) - dossier
Vragen gesteld door Tribunale ordinario di Torino, Italië. Merkenrecht. De zaak speelt tussen twee private partijen: verzoekster Ford Motor Company, houdster van een geldig merk, en ITA verweerster Wheeltrims srl. Verzoekster is een procedure gestart tegen het ITA bedrijf wegens vermeende schending van haar exclusieve rechten in de zin van artikel 9 van Vo. 207/2009. Het gaat om door verweerster verkochte wieldoppen waarop het merk van verzoekster is gereproduceerd zonder dat verweerster in het bezit is van de vereiste licenties. Verzoekster heeft in kort geding verloren. Zij eist nu voor de verwijzende rechter een verklaring dat verweerster haar rechten schendt wegens ongeoorloofd gebruik, dat verweerster productie/verkoop/reclame voor de wieldoppen staakt en een veroordeling tot schadevergoeding. Inbreuk op haar exclusieve recht kan niet gerechtvaardigd worden door toepassing van de zogenaamde reparatieclausule.

Verweerster beroept zich op deze in de ITA wet opgenomen reparatieclausule. Zij stelt in het bijzonder dat het merk Ford op de wieldoppen enkel aanwezig is om de identificatie van de producent met betrekking tot het goed als geheel, te weten de auto waarop de wieldop wordt aangebracht. Het gaat dan om het reproduceren op reserveonderdelen van een esthetisch-beschrijvend kenmerk dat aanwezig is op de originele stukken, welk kenmerk essentieel is om het samengestelde product – de auto – zijn oorspronkelijke vorm terug te geven.

De verwijzende ITA rechter (Rb Torino) stelt vast dat er veel onzekerheid bestaat over de precieze vaststelling en afbakening van de werkingssfeer van de reparatieclausule. De rechter in kort geding oordeelde dat die bepaling een ruimere inhoud heeft, omdat daarin in het algemeen wordt verwezen naar de „exclusieve rechten op de onderdelen van een samengesteld voortbrengsel”. De bepaling vooronderstelt een fundamenteel commercieel recht van de ondernemers om het oorspronkelijke onderdeel volkomen identiek te reproduceren, voortvloeiend uit de beginselen van vrije mededinging. Bij vervanging van auto-onderdelen kan, als esthetisch element, een min of meer getrouwe afbeelding van het merk van de autofabrikant zijn aangebracht en oefent het zijn „gewone” functie van aanduiding van de producent slechts uit ten aanzien van het goed in zijn geheel.

Gestelde vragen:

a) Verdraagt het zich met het gemeenschapsrecht dat artikel 14 van richtlijn 98/71 en artikel 110 van verordening (EG) nr. 6/2002 aldus worden toegepast dat producenten van reserveonderdelen en toebehoren ingeschreven merken van derden mogen gebruiken teneinde de uiteindelijke koper in staat te stellen de oorspronkelijke verschijningsvorm van een samengesteld voortbrengsel te herstellen, ook al brengt de merkhouder het betrokken onderscheidend teken op zodanige wijze op het op het samengestelde voortbrengsel te monteren reserveonderdeel of toebehoren aan dat het van buitenaf zichtbaar is en zo bijdraagt aan de uiterlijke verschijning van het samengestelde voortbrengsel?
b) Moet de in artikel 14 van richtlijn 98/71 en artikel 110 van verordening (EG) nr. 6/2002 bedoelde reparatieclausule aldus worden uitgelegd dat zij voor derde producenten van reserveonderdelen en toebehoren een subjectief recht inhoudt, en dat dergelijke derden, in afwijking van het bepaalde in verordening nr. 207/2009 en richtlijn 89/104/EG, op grond van dit subjectieve recht het ingeschreven merk van anderen mogen gebruiken voor reserveonderdelen en toebehoren, ook al brengt de merkhouder het betrokken onderscheidend teken op zodanige wijze op het op het samengestelde voortbrengsel te monteren reserveonderdeel of toebehoren aan dat het van buitenaf zichtbaar is en zo bijdraagt aan de uiterlijke verschijning van het samengestelde voortbrengsel?

English:

(a) Is it compatible with [EU] law to interpret Article 14 of Directive 98/71 and Article 110 of Regulation (EC) No 6/2002 as conferring on producers of replacement parts and accessories the right to use trademarks registered by third parties in order to allow the end purchaser to restore the original appearance of a complex product and, therefore, also when the proprietor of the trade mark applies the distinctive sign in question to a replacement part or accessory intended to be mounted on the complex product in such a way that it is externally visible and thus contributes to the external appearance of the complex product?

(b) Is the repair clause set out in Article 14 of Directive 98/71 and Article 110 of Regulation (EC) No 6/2002 to be interpreted as constituting a subjective right for third-party producers of replacement parts and accessories and, if so, does that subjective right include the right for such third parties to use the trade mark registered by another party in respect of replacement parts and accessories, by way of derogation from the rules laid down in Regulation No 207/2009 and Directive (EC) 89/104 and, therefore, when the proprietor of the trade mark also applies the distinctive sign in question to a replacement part or accessory intended to be mounted on the complex product in such a way that it is externally visible and thus contributes to the external appearance of the complex product?
IEFBE 1114

Gedetailleerde uitleg illustreert nog niet de intellectuele activiteit achter 'verjongde klassieke' schoenen

Voorz. Rechtbank van Koophandel (en afdeling) Gent 17 december 2014, IEFbe 1114 (Corbi tegen Forward Design)
Uitspraak aangebracht door Bert Spreuwers en Melanie Verroken, Racine & Vergels. Auteursrecht. Bewijs. Corbi ontwerpt o.m. schoenen met de vermeldingen van ontwerper, al dan niet met datum en/of e-mail of webadres. Na beëindiging van arbeidsovereenkomst, stelt Corbi auteursrechtinbreuk en beeldmerkinbreuk, maar hij faalt in de op hem rustende bewijslast inzake de originaliteit van de ontwerpen en schoenen. De schoenen vormen creaties die ingeschreven kunnen worden in de gangbare modetrends zonder ze te overstijgen. Te meer nu het precies de opzet was om verjongde klassiekers of tijdloze modellen aan te bieden. Door Corbi te bestempelen als creatieve kracht die een eigen stijl ontwikkelt, kadert in het marketingverhaal van 'Made by Hand', maar bewijst niet de originaliteit. De vorderingen worden afgewezen.

17. De afzonderlijke elementen waarnaar Corbi verwijst (...) zoals de naden, het gebruik van één veter, multikleurmodel, versleten look, softe look, elastische achterzijde, aantal vetergaten ,espadrillezoo, ...) zijn stuk voor stuk elementen die algemeen gangbaar zijn in de schoenenindustrie en waaraan niets origineels is (zie bijvoorbeeld stukken 4-17 Forward Design). Ook de combinatie van deze afzonderlijke elementen beschouwen wij niet als origineel. De schoenen vormen creaties die ingeschreven kunnen worden in de gangbare modetrends zonder ze te overstijgen.

Naar ons oordeel is er geen sprake van eigen toevoegingen door Corbi die ertoe leiden dat er gewag gemaakt kan worden van een geheel dat de persoonlijke stempel draagt (vgl. [red. Hof van Beroep Brussel 1 maart 2011, IRDI 2012/4, 399-405 (Communiejurkjes)]).

18. De beschrijvingen van de schoenen (...) vormen inderdaad telkens een gedetailleerde uitleg bij de afbeelding, maar illustreren niet de intellectuele activiteit die erachter schuilde, noch de persoonlijke stempel van Corbi.

Het bovenstaande geldt des te meer nu het precies het opzet was van n.d.c. Made By Hand om 'verjongde klassiekers' ("rejuvenated classics") of "tijdloze modellen" aan te bieden (...)

Dat in datzelfde stuk Corbi bestempeld wordt als de creatieve kracht achter het merk, die een eigen stijl wist te ontwikkelen, kadert in het marketingverhaal van n.d.c. Made By Hand, maar bewijst op zich niet de originaliteit.
IEFBE 1113

Nieuwe herstelregeling in Belgisch octrooirecht

Via LegalWorld: Michaël Beck en Nele D'Halleweyn schreven voor het tijdschrift IRDI (nr. 2014/3) een bijdrage over de nieuwe herstelregeling in het Belgische octrooirecht. Onder octrooigemachtigden werd het gebrek aan een algemene herstelmogelijkheid lang ervaren als een pijnpunt. De invoering van een veralgemeende herstelprocedure is dan ook toe te juichen. Deze invoering kwam in een stroomversnelling door arrest nr. 2014/3 van het Grondwettelijk Hof. Hierna vindt u een samenvatting van deze bijdrage. Lees verder op Jura.

IEFBE 1112

Des mousses et pâtés de marque!

Contribution envoyée par Spiegeler avocats. À l’heure des fêtes de fin d’année que diriez-vous d’une décision appétissante sur les marques, le droit d’auteur et la mousse d’oie et de canard? Voici le menu concocté par un arrêt de la 1ère Chambre Civile de la Cour de Cassation de France en date du 10 décembre 2014.

L’affaire n’est pas nouvelle. Depuis des années les deux protagonistes, la société Milco et la société Jeca, s’affrontent dans une procédure à rebondissement sur fond de questions de propriété intellectuelle. Spécialisée depuis plus de 40 ans dans le développement et la fabrication de mousses, terrines et pâtés fins, Milco est titulaire depuis 2006 d’une marque française verbale « mousserelle aux trois saveurs » enregistrée sous le numéro 3425781 et désignant la classe 29.

Or, la société s’est rendue compte qu’une de ses anciennes relations commerciales distribuait des produits identiques sous le nom de « mousse savourelle aux trois saveurs » en utilisant sans autorisation et à des fins publicitaires des photos réalisées à l’origine pour la société Milco.

Si le juge de la Cour d’appel de Poitiers estime en 2010 que les expressions « mousse trois saveurs » et « mousse aux trois saveurs » ne contrefont pas la marque de Milco, il considère à juste titre que l’expression « mousserelle aux trois saveurs » crée un risque de confusion avec ladite marque. En effet, les expressions litigieuses prises en leur ensemble sont fortement similaires d’un point de vue auditif et visuel en ce que le terme « mousserelle » est la juxtaposition et la contraction des termes « mousse savourelle ». C’est en substance ce que vient de confirmer la Cour de cassation précisant que c’est l’impression d’ensemble qui domine ici dans la comparaison entre les signes, impression renforcée par la représentation similaire des produits en question.

Si la contrefaçon de la marque est avérée, la Cour de cassation annule le jugement d’appel qui avait également reconnu la contrefaçon par reproduction de la photographie des mousses aux trois saveurs. En effet, bien que la présentation du produit soit soignée et le décor élaboré, la Cour d’appel n’a pas suffisamment caractérisé en quoi la photographie portait l’emprunte de la personnalité de son auteur. La Cour de Cassation rappelle ici que le droit d’auteur existant sur le sujet de la photographie ne s’étend pas automatiquement à la photographie elle-même celle-ci devant présenter les caractéristiques d’originalité requises par la loi.

Toute photo, même de mousse de canard de luxe, n’est pas protégeable !

Cher lecteur, bon appétit!

IEFBE 1110

BBIE december/OBPI décembre 2014

Merkenrecht. We beperken ons tot een maandelijks overzicht van de oppositiebeslissingen van het BBIE. Recentelijk heeft het BBIE een serie van dertiental oppositiebeslissingen gepubliceerd die wellicht de moeite waard is om door te nemen. Zie voorgaand bericht in deze serie: BBIE-serie november 2014.

10-12
AMNESIA
AMNESIA
Gedeelt.
nl
09-12
BUSINESS LEASE
bike2business
Afgew.
nl
09-12
OXILION
Zillion Media
Afgew.
nl
08-12
STICKY
STICKY PRESENTATIONS
Afgew.
nl
08-12
VICTORY
Victory Flowers
Toegew.
nl
08-12
SENSEA
SENZA FLOORS
Toegew.
nl
08-12
CHASIN'
Chasing
Gedeelt.
nl
04-12
BB
FGB BALENGIANNI FRAGRANCES
Toegew.
nl
04-12
BEVER
BEVER
Toegew.
nl
04-12
BEVER
BEVER
Toegew.
nl
01-12
STRAIGHT2BANK
START2BANK
Afgew.
fr
28-11
CHESS
CHESS JAZZ
Gedeelt.
nl
28-11
RICH JOHN RICHMOND
RICH & SON
Toegew.
nl
 

Behoefte aan of maakt u graag een verdere analyse? Tip de redactie: redactie@ie-forum.be.

IEFBE 1109

Vormmerk CAPRI-SUN wederom technisch bepaald dus nietig

Rechtbank Amsterdam 24 december 2014, IEFbe 1109 (Capri Sun tegen Riha Wesergold)
Uitspraak ingezonden door Gino van Roeyen en Monique Hennekens, BANNING. Vormmerk. Slaafse nabootsing. Capri Sun brengt stazakjes (kinder)vruchtensap op de markt en is houdster van het Benelux driedimensionaal vormmerk. Volgens de rechtbank Den Haag [IEF 13734] is het vormmerk technisch bepaald en dus nietig verklaard. Deze rechtbank volgt: alle wezenlijke elementen van het sta-zakje zijn technisch bepaald, zodat het vormmerk nietig is ex 2.1 lid 1 BVIE. Beroep op slaafse nabootsing faalt eveneens. De opdruk van het zakje van Riha bevat immers zeer prominent haar (van Capri Sun afwijkende) merknaam.

Het reflecterende uiterlijk, de rechthoekige vorm in een (specifieke) hoogte/breedteverhouding, de lasnaden, de bolling van het Sta-zakje aan de onderkant (‘het buikje’) en het taps toelopen van het zakje zijn technisch bepaalde vormelementen.

4.10. De rechtbank overweegt dat van bescherming als vormmerk is uitgesloten een teken dat uitsluitend bestaat uit een vorm die noodzakelijk is om een technische uitkomst te verkrijgen. Achtergrond van deze beperking is dat de bescherming van het merkenrecht niet wordt ingezet ter bescherming van vormen die beschermd kunnen worden door andere, in tijd beperkte, intellectuele eigendomsrechten. Voorkomen dient te worden dat een merkhouder een monopolie wordt toegekend op technische oplossingen of gebruikskenmerken van een waar. Deze uitsluitingsgrond dient aldus te worden uitgelegd dat een teken dat enkel bestaat uit de vorm van een waar (of bij vormloze waren zoals vloeistoffen: de verpakking van die waar), op grond van deze bepaling niet kan worden ingeschreven indien wordt aangetoond dat de wezenlijke functionele (in de zin van merkenrechtelijke, onderscheidende) kenmerken van die vorm uitsluitend aan de technische uitkomst zijn toe te schrijven. Dat er mogelijk nog andere vormen bestaan waarmee dezelfde technische uitkomst kan worden verkregen, staat niet in de weg aan toepassing van de uitsluitingsgrond. Dit kan wel een aanwijzing zijn dat dat de gekozen vorm niet aan een technische uitkomst is toe te schrijven, bijvoorbeeld wanneer een bepaalde vorm van een verpakking wel enige (technische) functie vervult, maar dat de vorm tevens is ingegeven uit design-overwegingen. Een teken kan naast technische onderscheidende elementen, ook niet technische onderscheidende elementen bevatten. In dat geval is de techniek-uitzondering niet van toepassing. Ook wanneer de technische aspecten van de vorm niet wezenlijk zijn (geen onderscheidend element van de vorm zijn), vindt de uitzonderingsgrond geen toepassing. Het feit dat de vorm zelf het resultaat is van een technisch procedé (zoals bijvoorbeeld de door Riha genoemde verpakkingsmachine), maakt niet dat de vorm reeds daarom onder deze uitzonderingsbepaling valt. Al met al is dus voor toepassing van de uitzonderingsregel noodzakelijk dat alle wezenlijke (in de zin van onderscheidende) kenmerken van het Sta-zakje functioneel bepaald zijn. Het is aan Riha om aan te tonen dat de onderscheidende kenmerken van het Sta-zakje uitsluitend aan een technische uitkomst zijn toe te schrijven.

4.14 Conclusie van het voorgaande is dat voor elk (in de merkinschrijving zichtbaar) vormelement een technische functie kan worden vastgesteld. Niet gebleken is dat het Sta-zakje een belangrijk niet-functioneel kenmerk bevat. Daarmee staat vast dat de – voor de totale indruk wezenlijke – kenmerken van het Sta-zakje een technische functie hebben. Dat er talloze variaties op de sta-zakjes bestaan, maakt dat niet anders. De geregistreerde vorm van het Sta-zakje is noodzakelijk voor het bereiken van een technische uitkomst en kan krachtens 2.1 lid 2 BVIE niet als merk worden beschouwd. Riha kan op grond van artikel 2.18 lid 1 sub a BVIE met succes de nietigheid van het inschreven teken inroepen. De vordering van Riha in reconventie slaagt in zoverre.
IEFBE 1108

Study on making available right in relationship with reproduction right in cross border digital transmissions

DEPREEUW & HUBIN, Study on the making available right and its relationship with the reproduction right in cross-border digital transmissions, ec.europa.eu.
The present Study deepens the analysis of the relation between the making available right and the reproduction right. Considering acts of streaming and downloading, it examines whether the copies of works made through the technical process of making them available on the internet fall under the scope of art. 2 of the InfoSoc Directive, and whether these may be exempted under the exception for temporary copy or the exception for private copy provided by art. 5. The Terms of Reference of the Study are the following:

(...) 2. This report contains the outputs required in the terms of reference and adapted to the Commission’s comments. The newly adopted directive of the European Parliament and of the Council on collective management of copyright and related rights and multi-territorial licensing of rights in musical works for online uses in the internal market is beyond the scope of this study and consequently this report does not examine its relation to the making available right and the reproduction right. This report represents the state of the law as of April 2014.

Lees de volledige studie hier

IEFBE 1107

Inbreuk op Ball Chair uit sferische vorm

Rechtbank van Koophandel (en afd.) Antwerpen 12 december 2014, IEF 1107 (XL tegen Ramblaz)
Uitspraak aangebracht door Dieter Delarue, Van Innis & Delarue. Auteursrecht. XL is de exclusieve producent en verdeler van de BALL CHAIR. Ramblaz wint een tender van een Limburgse Brouwerij voor een promotiegeschenk ten hoeve van Battin bier. Ze laat 1.240 Battin Big Seats produceren en levert deze. Eisers hebben aangehaakt bij een stijl die eind jaren 60 erg in trek was, meer bepaald meubels uit sferische vormen. Het prioritaire model doorkruist die auteursrechtelijke beoordeling niet; de wijze en plaats van uisnijding levert een verschillende totaalindruk op. Inbreuk wordt aangenomen, stakingsvordering met forfaitaire schadetoewijzing wordt toegewezen.

Een beperkt cijfermateriaal met enkel verkoopprijzen en tegengestelde winstcijfers, zonder productiekosten, reclamekosten,evolutie van verkoopcijfers, etc. zorgt voor toewijzing van een forfaitair bedrag ad €25 per inbreukmakend model.

IEFBE 1106

Le refus d'enregistrement BENEDIKTINER WEISSBIER est justifié par 2.11 point b

Cour d'appel de Luxembourg 18 décembre 2014, IEFbe 1106 (Benediktiner Weissbier)
Droit des marques. BEDA a déposé la marque verbale BENEDIKTINER WEISSBIER, l'OBPI a notifié une décision provisoire de refus d'enregistrement, le signe étant descriptif. Il est constitué de l'indication d'origine "bénédictine" et du nom générique de bière blanche. Le refus de l'OBPI d'enregistrer la marque est fondé sur l'article 2.11, par. 1er, points b) et c). Le refus d'enregistrement par l'OBPI de la marque telle que déposée était partant justifié au regard de l'article 2.11.1 b) de la CBPI.

(...) raisonnablement s' attendre à ce que le consommateur moyen des produits et services visés, même non germanophone, ne se méprendra pas sur les mots "BENEDIKTINER" et "WEISSBIER" qui se traduisent de surcroît aisément dans une des autres langues usuelles au Benelux. Ainsi, le mot BENEDIKTINER se traduit en néerlandais par "Benedictinjse" et WEISSBIER" par "Witbier"

Le signe verbal "BENEDIKTINIER WEISSBIER" permettra au public pertinent d'établir immédiatement et sans autre réflexion un rapport concret et direct avec la bière, de sorte qu'il ne dispose d'aucun pouvoir distinctif par rapport à des produits similaires qui ont une autre origine commerciale.

Le refus d'enregistrement par l'OBPI de la marque telle que déposée était partant justifié au regard de l'article 2.11.1 b) de la CBPI.

L'OBPI a refusé le dépôt pour l'ensemble des produits des classes 32, 41 et 43. Il en découle que la Cour n'est pas obligée dans le cadre de la demande principale tendant à voir dire que l'OBPI est tenu de procéder à l'enregistrement de la marque pour l'ensemble des produits et services des classes 32, 41 et 43, d'examiner le mérite de la demande d'enregistrement de la marque pour les produits et services autres que la bière, étant donné que même à supposer que la marque remplis les critères pour être enregistrée pour lesdits services et produits, l'enregistrement ne saurait être accordé pour l'ensemble des produits et services pour lesquels il a été requis.