IEFBE 3835
28 november 2024
Uitspraak

Vacature Doctoraatsonderzoeker intellectuele rechten Universiteit Gent

 
IEFBE 3832
27 november 2024
Artikel

UPC overzicht: 19 t/m 25 november 2024

 
IEFBE 3834
25 november 2024
Uitspraak

Aanvraag uniebeeldmerk 'Russian Warship, Go F**k Yourself' terecht afgewezen

 
IEFBE 1137

Oostenrijkse merken Stolichnaya en Moskovskaya en het Russissch verjaringsrecht

Oberlandesgericht Linz 15 december2014 (FKP Sojuzplodoimport tegen Spirits International BV) - NL Vertaling
Bijdrage ingezonden door Jan Brölmann en Radboud Ribbert, Greenberg Traurig LLP. Advocaten treden op namens Spirits International B.V.. Eerder verschenen als IEF 14547. De onderhavige zaak betreft een parallelle procedure in Oostenrijk die is gevoerd tussen FKP Sojuzplodoimport (“FKP”) en Spirits International B.V. (“Spirits”) met betrekking tot de vraag aan welke partij de Oostenrijkse merken “Stolichnaya” en “Moskovskaya” toekomen. Bij arrest van 15 december 2014 heeft het Oberlandesgericht Linz in hoger beroep geoordeeld ten faveure van Spirits op grond van het Russische verjaringsrecht.

Het geschil
In 1990/91 is de Russische staatsonderneming VVO Sojuzplodoimport (“VVO”) geprivatiseerd in VAO Sojuzplodoimport (“VAO”). In 1994 zijn de Oostenrijkse merken op naam gezet van VAO. VAO heeft deze merken in 1998 overgedragen aan ZAO, die de Oostenrijkse merken op haar beurt in 2001 heeft overgedragen aan Spirits. FKP heeft aangevoerd dat gebreken kleefden aan de privatiseringsprocedure van de onderneming VVO in VAO in 1990/91, waardoor VAO de Oostenrijkse merken niet rechtsgeldig heeft kunnen verkrijgen en overdragen. Spirits heeft gesteld dat de privatiseringsprocedure op een juiste wijze is doorlopen en dat zij de Oostenrijkse merken derhalve rechtsgeldig heeft verkregen. Daarbij heeft Spirits aangevoerd dat FKP zich niet meer kan beroepen op rechtsgevolgen die voortvloeien uit gebreken aan de privatiseringsprocedure, aangezien een beroep daarop verjaard is. Het beroep op verjaring is gehonoreerd door het Oberlandesgericht Linz.

Verjaring
Het Oberlandesgericht Linz heeft geoordeeld dat Russisch recht een verjaringstermijn van tien jaar voorschrijft die van toepassing is op aanspraken op rechtsgevolgen van ongeldigheid respectievelijk nietigheid van de privatiseringsprocedure. De verjaringstermijn is volgens het Oberlandesgericht Linz op zijn laatst in 1992 begonnen te lopen toen de VAO haar ondernemingsactiviteiten op basis van een algehele rechtsopvolging startte. Daarbij overweegt het Oberlandesgericht Linz tevens dat de aanspraak van FKP verjaard zou zijn als de datum wordt genomen waarop het verzoek werd ingediend bij het Oostenrijkse Octrooibureau, zijnde 19 april 1994, om de Oostenrijkse merken op naam van VAO te stellen. In beider gevallen is meer dan tien jaar verstreken voordat de procedure op 16 juni 2004 in Oostenrijk aanhangig werd gemaakt door FKP.

In dit verband wordt verwezen naar de volgende rechtsoverweging uit het arrest van het Oberlandesgericht Linz:

“Het Russische verjaringsrecht bevatte met het op 1 januari 1995 van kracht geworden art. 181, pt. 1, BW RF, dat met terugwerkende kracht van toepassing was op nog niet verjaarde aanspraken, een speciale regel ten aanzien van de vraag hoe lang de rechtsgevolgen van ongeldigheid resp. nietigheid van rechtshandelingen (met inbegrip van de privatiseringsprocedure) naar voren gebracht kunnen worden. Volgens deze regel (de voor de eiseres gunstigste, omdat zij de langste termijn van alle in aanmerking komende wettelijke bepalingen biedt) kon de klacht inzake de toepassing van deze rechtsgevolgen alleen binnen tien jaar vanaf de dag worden ingediend waarop de uitvoering van de (ongeldige resp. nietige) rechtshandeling begonnen was, en wel onafhankelijk van het feit of de schuldeiser op de hoogte was of zijn moest van de schending van het recht. De „uitvoering van de rechtshandeling" is in het onderhavige geval (een omzetting met een algehele rechtsopvolging) in ieder geval op het tijdstip begonnen waarop de VAO Sojuzplodoimport als algehele rechtsopvolgster van de VVO Sojuzplodoimport is opgetreden, dus toen zij de vermogensbestanddelen en rechten ervan overnam. De gerechtelijk deskundige prof. dr. Burkhard Breig huldigde daarover (op de bladzijden 40 ev. in ON 155) de opvatting dat als „uitvoering" al beschouwd dienen te worden het (van 25 december 1991 daterende en op 13 januari 1992 bij de bevoegde Moskouse autoriteiten binnengekomen) verzoek om registratie van de omzettingsprocedure alsmede alle verdere handelingen die passend of erop gericht waren, de omzettingsprocedure daadwerkelijk ten uitvoer te brengen. Daarmee is de termijn om de rechtsgevolgen die resulteren uit ongeldigheid resp. nietigheid van de omzetting van de VVO Sojuzplodoimport, in een klacht naar voren te brengen, op zijn laatst in 1992 begonnen te lopen toen de VAO Sojuzplodoimport haar ondernemingsactiviteiten op basis van een algehele rechtsopvolging startte. Maar ook de eerste schriftelijk gedocumenteerde beschikking van de VAO Sojuzplodoimport ten aanzien van de beide litigieuze Oostenrijkse merken, namelijk het op 19 april 1994 bij het Oostenrijkse Octrooibureau ingediende verzoek om haar (via een naams- resp. firmanaamswijziging) in plaats van de V/O Sojuzplodoimport als eigenaresse van de merken in te schrijven (bijlage ./AA), wat door een besluit van deze autoriteit van 13 mei 1994 (bijlage ./BB) werd geëffectueerd, lag nog meer dan tien jaar vóór de op 16 juni 2004 verrichte indiening van de in dezen te beoordelen klacht. De in deze klacht naar voren gebrachte aanspraken dienen daarom als verjaard beschouwd te worden, omdat zij uitsluitend gebaseerd zijn op de argumentatie in het proces dat de merkenrechten als gevolg van ongeldigheid resp. nietigheid van de omzetting niet op de VAO Sojuzplodoimport zijn overgegaan, maar in handen van de (voortbestaande) VVO Sojuzplodoimport (als rechtsopvolgster van de voorheen geregistreerde eigenaresse van de merken V/O Sojuzplodoimport) gebleven. Na het verstrijken van de termijn van tien jaar van art. 181, pt. 1, NW RF is het niet meer mogelijk in een klacht rechtsgevolgen (in dit geval ten opzichte van het merkenrecht) uit een eventuele gebrekkigheid van de omzettingsprocedure af te leiden, wanneer de beklaagde zich - zoals in dit geval is gebeurd - op de ingetreden verjaring beroept. De vraag of de concreet naar voren gebrachte aanspraken inzake het merkenrecht (ook) naar Oostenrijks (merken)recht verjaard zijn, is daarbij niet meer relevant. Zelfs wanneer men namelijk ontkennend op deze vraag zou antwoorden, zou daarmee niet de uit het schuldstatuut volgende verjaring van het (aan de klacht ten grondslag liggende en voor het slagen ervan noodzakelijke) recht geneutraliseerd of opgeheven worden, om een ongeldigheid of nietigheid van de omzettingsprocedure, waarvan de omzetting („uitvoering") al meer dan tien jaar vóór het inbrengen van de klacht is begonnen, in de vorm van een klacht naar voren te brengen.”
IEFBE 1135

Inbreuk op beschermde databank voor fertilisatietechniek

Hof van beroep Gent 24 september 2014, IEFbe 1135 (Roland Fertilizer Technology tegen Uhde Fertilizer Technology)
Databankenrecht. Zelfs zonder cijfergegevens over de kost of de bestede tijd nodig staat voldoende vast dat  een substantiële investering is verricht. E-mailverkeer bewijst afdoende dat de databanken werden gekopieerd zonder instemming van UFT. Het beroep is ongegrond.

Bescherming

8. (...) UFT toont naar genoegen van recht aan dat zij belangrijke investeringen deed voor de presentatie van de inhoud van de beide databanken. Zo werden de resultaten van de metingen bijeen gebracht in andere structuren. Een overzicht van alle verrichte testen, werden per datum van de test en per type sproeier opgenomen. Er werden diagrammen per parameter toegevoegd met de vergelijking van de verschillende sproeiers op basis van de respectievelijke testgegevens tegenover de betreffende parameters. Er is dus sprake van meer dan het polijsten van testresultaten, die in het kader van de activiteiten van UFT bekomen werden. Zelfs zonder cijfergegevens over de kost of de tijd nodig voor het bekomen van van deze presentatie staat voldoende vast dat hiervoor een substantiële investering gedaan werd door UFT. UFT toont aan dat zij aanzienlijke middelen ingezet heeft voor het omzetten van de ruwe gegevens in een echte databank. De metingen en testen werden verwerkt, gecontroleerd, vergeleken en geordend volgens bepaalde criteria, wat substantieel inzet en tijd gevergd heeft.

Inbreuk

11. (...) Een rechtstreeks bewijs van de inbreuk is hoe dan ook rechtens niet vereist. Het bewijs van de inbreuk kan ook met ander middelen, zoals de inhoud van e-mails, bewezen worden. (...) Terecht heeft de eerste rechter ui het mailverkeer afgeleid dat bewezen is dat de databanken, minstens delen ervan, gekopieerd werden zonder het medeweten, laat staan de instemming van UFT en bovendien aan HFT overgemaakt werden, door elk van de drie appellanten.
IEFBE 1133

Royal Botania-stoel octrooirechtelijk noch auteursrechtelijk beschermd

Hof van beroep Gent 22 september 2014, IEFbe 1133 (Royal Botania tegen Overstock Garden)
Auteursrecht. Octrooirecht. De eerste rechter heeft terecht de nietigheid van Belgisch luik van een Europees Octrooi uitgesproken wegens schending van het verbod op toegevoegde materie. Wegens gebrek aan originaliteit van de NNX 55T-stoel is bovendien geen sprake van auteursrechtelijke bescherming. Het beroep is daarmee ongegrond. (EP1436665 = fout in het register?)

Auteursrecht:

12. Geïntimeerde brengt voorbeelden bij van eerdere creaties dan de beide stoelen van appellanten, waaruit blijkt dat, bij een globale beoordeling, de kenmerken waarop appellanten menen zich te kunnen beroepen om van een originele stoel te gewagen, reeds aanwezig waren bij deze eerdere creaties van derden. Deze tonen aan dat de stoelen niet het gevolg zijn van eigen creatieve keuzes van appellanten of één van hen en niet echt de persoonlijke stempel van één of meerdere onder hen dragen.

Het volstaat te verwijzen naar de stukken (...). De totaalindruk van deze stoelen van 1999 en 2003 is zeer sterk gelijkend, zo niet dezelfde als deze van de NNX 55T stoel. Appellanten geven deelaspecten weer om verschillen aan te duiden. Globaal bekeken, met een gemiddelde aandacht, primeren de gelijkenissen evenwel op de verschillen. Het vergt al een gedetailleerd onderzoek, met meer dan gemiddelde aandacht in hoofde van de consument die belangstellen heeft voor een tuinmeubel, om de verschillen te waarderen.
IEFBE 1132

Prejudiciële vraag: Nietigverklaring jonger merk nodig om ouder merkrecht in te roepen?

Prejudiciële vraag gesteld aan HvJ EU 5 november 2014, IEF 14543, zaak C-491/14 (UHostels)
Verwijzende rechter: Juzgado de lo Mercantil de Madrid, Spanje: Moet artikel 5, lid 1, van richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten aldus worden uitgelegd dat het uitsluitende recht van de houder van een merk om iedere derde het gebruik in het economische verkeer te verbieden van tekens die gelijk zijn aan of overeenstemmen met zijn merk, zich uitstrekt tot de derde die houder is van een jonger merk, zonder dat laatstbedoeld merk vooraf nietig hoeft te worden verklaard?
Lees verder

IEFBE 1131

Niet dezelfde globale indruk beeldhouwwerk 'De Wereldburger'

Hof van Beroep Antwerpen 5 januari 2015, IEFbe 1131 (De Wereldburger)
Uitspraak aangebracht door Patricht Verachtert en Gregory Appeltans, Servilex Advocaten. Auteursrecht. Geïntimeerde is kunstenares van beeldhouwwerk "De Wereldburger". Keramieken of bronzen wereldbol met opklimmende personages "survivals" genoemd. Het hof hervormt de bestreden beschikking [IEFbe 697]. De globale indruk gewekt door het werk van de appellante en de geïntimeerde sluit iedere verwarring uit. Het werk is van een totaal andere orde.

4.2.2.3. Uit de foto's van het werk van de appellante, gehecht aan de processen-verbaal van vaststelling van 12 november 2011 en van 6 mei 2014 en de door de geïntimeerde genomen foto's van het werk van de appellante tijdens een kunstmarkt, blijkt dat de oorspronkelijke kenmerken van het werk van de geïntimeerde niet op identieke wijze terug te vinden zijn bij het door de appellante geproduceerde werk en dat de totaalindruk van het werk van de appellante en de geïntimeerde niet gelijkend is.

Het werk van de appellante bestaat uit een bol waarop zich eerder banaal uitziende figuren bevinden die bijna uitsluitend in een alledaagse zittende houding. De bol bij de appellante is louter een vorm waarop zij figuren aanbrengt. De bol wekt niet de suggestie dat het om een wereldvol gaat. Er is geen verban tussen de figuren en de bol. Ze vormen inhoudelijk geen geheel. De figuren zijn meestal gekleed in gekleurde dames- of herenkleding. Het werk van de appellante is decoratief, maar niet meer dan dat. Een alledaags tafereel wordt afgebeeld op een bol.

Kortom, de globale indruk gewekt door het werk van de appellante en van de geïntimeerde sluit iedere verwarring uit, zelfs voor de "normale consument", het is werk van een totaal andere orde.

4.2.2.4. Van namaak van het werk van de geïntimeerde door de appellante is geen sprake. De vordering van de geïntimeerde is ongegrond.

IEFBE 1130

'Nieuwsbrief' over vermeende modelinbreuk vormt oneerlijke praktijk

Voorz Rechtbank van Koophandel (en afd.) Antwerpen 6 januari 2015, IEFbe 1130 (R&G Equipment tegen Veredus)
Uitspraak aangebracht door Dieter Geernaert, Praetica. Kort geding. WER. Modellenrecht. De door Veredus verspreide berichtgeving aan klanten van R&G met een waarschuwing over vermeende inbreuken door R&G, vormt inbreukmakende vergelijkende reclame. Het gaat om producten voor de ruitersport, in het bijzonder peesbeschermings/beenkappen. Het vonnis waarheen wordt verwezen is gebrekkig vertaald en de gebruikte letters zijn schreeuwerig, zodat van een neutrale mededeling geen sprake is. Het gebruik van “patented” in een lidstaat waarvoor geen octrooibescherming bestaat, is bovendien misleidend. De rechter wijst de vorderingen toe.

Misleiding:

11. De nieuwsbrief wordt als misleidend beschouwd en dit op grond van de volgende overwegingen:
- De gebrekkige vertaling van het Italiaans naar het Engels maakt de inhoud ervan voor de geadresseerde onduidelijk. Dat de rechtbank heeft geoordeeld “ten gunste van een voorlopige maatregel kan niet in overeenstemming worden gebracht met de beoordeling van de rechtbank.
- Indien ene rechterlijke uitspraak wordt meegedeeld aan potentiële afnemers (klanten van concurrenten), dient dit met de nodige voorzichtigheid te gebeuren. Meestal is de communicatie ervan (om die reden) onderhevig aan de toestemming van de rechtbank. Deze toestemming werd blijkbaar niet gevraagd aan de Rechtbank in Perugia. (...) In het schrijven wordt geen onderscheid gemaakt omtrent de reikwijdte van het stakingsbevel afhankelijk van het gewraakte model. Zo strekt de reikwijdte zich enkel in België uit omtrent de in kort geding beoordeelde Europese modelinbreuk en niet omtrent de beoordeelde inbreuk op nationale wetgeving.
- Het gebruik van vet en rood ingekleurde woorden (...) heeft als gevolg dat de geadresseerde enkel deze begrippen zal lezen en indien heel de tekst zou worden gelezen dat minstens deze woorden als brandpunten zullen blijven smeulen.
(...)

Gebrek aan objectiviteit:

12. (...) De gevolgtrekking dat de verkoop van alle drie modellen in België zou verboden zijn, kan niet in overeenstemming worden gebracht met een objectieve vergelijking tussen het oorspronkelijke Veredus model en het vermeend inbreukmakend model van de concurrent. (...).

Schaden en kleineren:

13. (...) De onduidelijke inhoud (supra), het gebruik van vet en rood (supra) en de meegedeelde vermeende inbreukmakend modellen (terwijl maar één Europese modelinbreuk werd aanvaard) als slechtmakend vergelijkende reclame beschouwd in de zin van art. VI.17 §1 5 WER. De nieuwsbrief wordt niet beschouwd als een neutrale mededeling doch eerder als slechtmakende informatie.

“Patented”:

17. Het gebruik van het begrip “patented” op producten die verdeeld worden in een lidstaat waar geen octrooibescherming bestaat wordt als misleidend beschouwd (VI.97,6e WER). (...)

Volledigheidshalve wordt aangegeven dat het begrip “patented” enkel vermag te verwijzen naar een octrooibescherming en niet naar een eventuele gemeenschapsmodelbescherming. (...)
IEFBE 1123

Reprovergoeding uitgevers is in strijd met Richtlijn 2001/29

Rechtbank van Eerste Aanleg Brussel 12 juni 2014, IEFbe 1123 (Reprobel tegen Lexmark)
Auteursrecht. De aanvullende forfaitaire vergoeding voor uitgevers van art. 59 AW en art. 2-4 KB 30 oktober 1997 is in strijd met Richtlijn 2001/29, zodat de bepalingen buiten toepassing worden verklaard. De Richtlijn biedt voor aanvullende vergoeding naast de ‘rechthebbende’ geen ruimte, zodat uitgevers geen apart eigen recht toekomt. Lexmark heeft daarnaast geen inbreuk gepleegd op art. 95 en 96 Wet Marktpraktijken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en veroordeelt Reprobel in de rechtsplegingsvergoeding.

22. (...) Vastgesteld moet worden dat uitgevers als dusdanig niet zijn opgenomen in de lijst van rechthebbenden opgesomd in artikel 2 van de Richtlijn 2001/29. (...) Een dergelijke situatie kan niet worden geacht te voldoen aan de voorwaarde inzake het rechtvaardige evenwicht dat moet worden gevonden tussen de rechten en belangen van de ontvangers van de vergoeding van de billijke compensatie enerzijds, en de rechten en belangen van deze gebruikers anderzijds. Het enkele feit dat de schade door de reproductie niet enkel wordt geleden door auteurs, maar eveneens door uitgevers (...), laat niet toe afbreuk te doen aan de bepalingen van de Richtlijn of de interne markt. Bovendien zijn er ongetwijfeld andere middelen ter beschikking om uitgevers te ondersteunen in hun taken.
IEFBE 1129

Nederland: Conclusie AG: Prejudiciële vragen over beperkingsmogelijkheden van linken naar illegale content

Conclusie AG HR 9 januari 2014, IEF 14536 (GeenStijl Media tegen Sanoma-Playboy-Britt Dekker)
Conclusie ingezonden door Tobias Cohen Jehoram en Vivien Rörsch, De Brauw Blackstone Westbroek, en Remy Chavannes, Brinkhof, Arnout Groen, Hofhuis Alkema Groen en Christiaan Alberdingk Thijm, bureau Brandeis. Eerder gepubliceerd als IEF 14536. Auteursrecht. Illegale content: lastig te vinden materiaal, abonneetoegang en digitale kluizen. Cassatie na Rechtbank Amsterdam [IEF 11743] en Hof Amsterdam [IEF 13254] waarin voor recht werd verklaart dat GS Media inbreuk heeft gemaakt op het auteursrecht van de fotograaf/Sanoma door een uitsnede van één van de foto’s op de website GeenStijl te plaatsen. Ook acht het hof dat er onrechtmatig is gehandeld door hyperlinks op de website van GeenStijl te plaatsen. De Advocaat-Generaal concludeert tot schorsing en stellen van vragen aan het Hof van Justitie EU.

Ik stel de volgende prejudiciële vragen voor, waar partijen desgewenst bij Borgersbrief nog op kunnen reageren:

i.) Is er sprake van een "mededeling aan het publiek" in de zin van art. 3 lid 1 Richtlijn 2001129 wanneer een ander dan de auteursrechthebbende een werk dat zonder toestemming van de auteursrechthebbende door een derde op een website is geplaatst, middels een hyperlink op een eigen website toegankelijk maakt (dus als sprake is van zogenoemde illegale content)?

ii.) Zo nee, is erdan wel een "mededeling aan het publiek" in de zin van genoemde richtlijnbepaling, als daarbij beperkingsmaatregelen op de oorspronkelijke site waar de illegale content is geplaatst, kunnen worden omzeild, als bedoeld in punt 31 van het arrest van 13 februari 2014, C-466/12 (Svensson e.a./Retriever)?
iii.) Bij bevestigende beantwoording van vraag i): Is voor die vraag een te wegen factor of daarbij beperkingsmogelijkheden op de oorspronkelijke site kunnen worden omzeild als bedoeld in punt 31 van het arrest van 13 februari 2014, C-466/12 (Svensson e.a./Retriever)?
iv.) Bij bevestigende beantwoording van vraag ii) of iii): Wat moet precies worden verstaan onder beperkingsmogelijkheden bedoeld in punt 31 van het arrest van 13 februari 2014, C-466/12 (Svensson e.a./Retriever)? Gaat het daarbij om (van licht naar zwaar) a) zaken als lastig (maar niet onmogelijk) te vinden zonder access code, b) abonneetoegang, paywall, wachtwoord en dergelijke, of moet sprake zijn van c) "digitale kluis" -situaties waarbij de content "volkomen privé (voor één of meer personen?) en praktisch gesproken onbereikbaar" is (een wanneer is daarvan dan sprake)? Zijn daarbij ook te betrekken de juridische voorwaarden die gelden voor gebruik en toegang tot de bronsite?
v.) Is bij vragen i) of ii) een te wegen factor de mate waarin de "hyperlinker" op de hoogte is of behoort te zijn van het ontbreken van toestemming door de rechthebbende en dus van de illegale content waar naar wordt gelinkt?
vi.) Speelt bij de vragen i) of ii) of aldus sprake is van een "nieuw publiek" en zo ja, hoe moet dit worden beoordeeld in een geval als dit, waarbij geen sprake is van een oorspronkelijke toestemming van de auteursrechthebbende, omdat het gaat om linken naar illegale content?
vii.) Zijn er (nog) andere omstandigheden waar rekening mee moet worden gehouden voor de vraag of sprake is van een mededeling aan het publiek in geval van het toegang verschaffen door hyperlinks tot illegale content?

Voorlopig slot:
2.4.1 Auteursrechtelijk (primaire grondslag) is tot nu toe de uitkomst dat in het principaal beroep zal moeten worden vernietigd en verwezen, in ieder geval op grond van onderdeel II en in het (onvoorwaardelijke) incidenteel beroep moet worden geschorst en prejudiciëel verwezen. Vanwege mijn pleidooi om in het incidentele beroep over de auteursrechtelijke hamvraag in deze zaak: vormt linken naar illegale content in deze omstandigheden een mededeling aan het publiek? prejudiciële vragen te stellen, waarvan het antwoord van groot gewicht lijkt voor de IE-praktijk, zie ik om proceseconomische redenen ervan af om in dit stadium te concluderen over deze resterende o.d.- en kostenmaterie. Nadere conclusie over deze subsidiaire aspecten kan ook achterwege blijven, indien Uw Raad zou menen dat sprake is van een "acte clair" of "acte éclairé" na Svensson en BestWater en meteen de afslag zou worden genomen dat hier sprake is van openbaarmaking, zodat het incidentele cassatieberoep zou opgaan. Ook dan zie ik niet aanstonds belang overblijven voor de resterende klachten.

2.4.2 Ik teken daarbij nadrukkelijk aan dat over deze resterende materie desgevraagd op korte termijn aanvullend door mij geconcludeerd zal kunnen worden, indien Uw Raad daar al in dit stadium behoefte aan heeft. Ik meen zelf dat dit bij prejudiciële verwijzing efficiënter kan gebeuren na afloop van die verwijzingszaak, mocht dat dan nog opportuun zijn, gelet op de tijd die gemoeid is met een prejudiciële procedure en de in de tussentijd mogelijk niet stilstaande rechtsontwikkeling op de resterende terreinen.

IEFBE 1128

Excelbestand met prijsberekeningen is auteursrechtelijk beschermd

Hof van beroep Gent 8 september 2014, IEFbe 1128 (Appellant tegen Adorka)
Auteursrecht. Databank. Adorka heeft voldoende creatieve keuzes gemaakt bij het creëren van de databank, al is dit binnen de beperkte context van bouwprijzen. Ook de wijze van catalogisering duidt op een persoonlijk stempel. Het beroep wordt ongegrond verklaard.

Het voorgelegde deel van de databank laat toe te besluiten dat de auteur van de databank een aantal vrije en creatieve keuzes gemaakt heeft bij het creëren van de databank, zij het dat dit binnen de perken van de gegeven opdracht gebeurt, namelijk het geven van prijzen die verband houden met de bouw van een woning. Zo is er bijvoorbeeld gekozen voor negen hoofdstukken. Binnen elk hoofdstuk is er gewerkt met een eigen nummeringssysteem. Voor de verschillende onderdelen van de bouw van een woning is een rangschikking gemaakt, die grotendeels, maar niet uitsluitend bepaald is door de onderdelen van de bouw en de volgorde ervan. Er had ook minstens gedeeltelijk voor een andere catalogisering kunnen gekozen worden. Dit wijst op de persoonlijke stempel van de auteur van de databank.

Ruwe gegevens, namelijk minimale en maximale prijzen over een aantal jaren van de verschillende onderdelen nodig bij de bouw of verbouwing van een woning, omzetten in gegevensbank, die een werkbaar instrument vormt voor de berekening van gemiddelde prijzen en schadevergoedingen, getuigt in deze zaak voldoende van de eigen intellectuele schepping van de auteur.
IEFBE 1127

IE-Diner - 29 januari 2015 - Amsterdam

Op donderdag 29 januari 2015 (traditioneel de laatste donderdag van januari) organiseert deLex het jaarlijkse IE-Diner in de Industrieele Groote Club op de Dam in Amsterdam.

Een mooie IE-avond, in een zaal vol IE-collega’s, om bij te praten, te pleiten te netwerken en na te pleiten tijdens een vijfgangendiner met een goed glas wijn. Hoogleraren, advocaten, rechters, gemachtigden, bedrijfsjuristen, bestuurders en ambtenaren, allen in ‘gepaste kledij’, en uiteraard tafelspeeches van bekende (IE-) juristen. Ook dit jaar is onze ceremoniemeester Toon Huydecoper, oud-advocaat-generaal bij de Hoge Raad.

Inschrijven
U kunt zich opgeven via de app of via www.delex.nl.

Programma
17.30 - 18.00 uur
Ontvangst & registratie
18.00 - 19.00 uur
Aperitief in de Damzaal
19.00 - 22.00 uur
Diner in de Groote zaal
22.00 - 23.00 uur
Koffie in de Clubzaal
23.00 uur
Einde programma

Het aantal plaatsen is beperkt. Mocht u nog speciale dieetwensen hebben (vegetarisch of anderszins), wilt u dit dan per mail doorgeven?

Programma, sprekers, locatie en reisinfo: hier.

Deelname aan het IE-Diner kost €225,00 excl. BTW, sponsors van IE-Forum.nl betalen €195,00 excl. BTW.

Heeft u nog vragen?
Stuur een email naar czuidema@delex.nl.

De web-app?
Scan deze QR-code