IEFBE 3835
28 november 2024
Uitspraak

Vacature Doctoraatsonderzoeker intellectuele rechten Universiteit Gent

 
IEFBE 3832
27 november 2024
Artikel

UPC overzicht: 19 t/m 25 november 2024

 
IEFBE 3834
25 november 2024
Uitspraak

Aanvraag uniebeeldmerk 'Russian Warship, Go F**k Yourself' terecht afgewezen

 
IEFBE 1217

Een andere kijk op het vonnis Tuymans-Van Giel

Bijdrage aangebracht door Bart Van Besien, Sirius Legal. Pleegt een schilder auteursrecht-inbreuk door zijn schilderij te baseren op een bestaande foto? Een juridische analyse van het vonnis Van Giel t. Tuymans [IEFbe 1158].

Het vonnis van de Voorzitter van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen van 15 januari 2015 waarbij Luc Tuymans veroordeeld werd voor het “reproduceren” van een foto van fotografe Katrijn Van Giel deed al veel stof opwaaien. In dit artikel probeer ik een korte juridische analyse te geven van deze zaak. Ik ben het daarbij niet eens met de motivering van het vonnis. Dat betekent nog niet dat de veroordeling van Tuymans voor auteursrecht-inbreuk daarom ook verkeerd is (dat zal moeten blijken uit de procedure in hoger beroep).

Een korte schets van de feiten
Fotografe Katrijn Van Giel maakte een foto van politicus Jean-Marie Dedecker, op de avond dat deze een eclatante verkiezingsnederlaag leed. Luc Tuymans maakte op basis van deze foto een schilderij dat hij de titel meegaf “A Belgian Politician”. Katrijn Van Giel vond dat Luc Tuymans – die geen toestemming had gevraagd en de naam van de fotografe nergens vermeldde – hierdoor een inbreuk pleegde op haar auteursrechten en vorderde een stopzetting van de inbreuk op verbeurte van een dwangsom van 500.000 euro per inbreuk.

Is het schilderij van Luc Tuymans een parodie (en dus een uitzondering op het auteursrecht)?

Luc Tuymans erkende dat de foto van Van Giel de inspiratiebron was gewest voor zijn schilderij, maar vond dat het schilderij een “parodie” was en dus geen inbreuk op het auteursrecht.

Het Belgische auteursrecht bepaalt inderdaad dat er uitzonderingen zijn op het auteursrecht waar gebruikers van een beschermd werk géén toestemming moeten vragen aan de auteur om het werk te mogen reproduceren. De “parodie” is één van die wettelijk voorziene uitzonderingen op het auteursrecht (zie artikel XI.190, 10e van het Belgische Wetboek Economisch Recht).

De vraag is dus of het schilderij van Luc Tuymans kan beschouwd worden als een “parodie”, wat dan meteen betekent dat het schilderij geen inbreuk vormt op de auteursrechten van Katrijn Van Giel.

Het begrip “parodie” volgens het Hof van Justitie van de EU
Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft enkele maanden geleden een belangrijke uitspraak gedaan in verband met het begrip “parodie” (arrest Deckmyn t. Vandersteen, 3 september 2014, C-201/13, ook wel het “Deckmyn” arrest of “Suske en Wiske” arrest genoemd).

In dit arrest besliste het Hof van Justitie dat er (slechts) twee essentiële voorwaarden zijn waaraan een “parodie” moet voldoen, namelijk (1) dat er een nabootsing is van een bestaand werk met duidelijke verschillen met dat bestaande werk, en (2) dat aan humor wordt gedaan of spot wordt gedreven.

Het Hof van Justitie verduidelijkte nog dat het niet vereist is dat de parodie een eigen oorspronkelijk karakter (of originaliteit) heeft. Ook niet vereist is dat de parodie redelijkerwijze niet aan de auteur van het oorspronkelijke werk kan worden toegeschreven (verwarringsgevaar is dus geen relevant criterium). Evenmin is het een voorwaarde dat de parodie betrekking heeft op het oorspronkelijke werk zelf (de parodie kan dus ook gericht zijn op iets of iemand anders dan het geparodieerde werk), of dat de bron van het geparodieerde werk vermeld wordt.

Het begrip “parodie” volgens de Voorzitter van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen
De Voorzitter van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen hanteert blijkbaar een totaal andere definitie van het begrip “parodie” en houdt dus geen rekening met het recente “Deckmyn” arrest van het Hof van Justitie van de EU.

De Voorzitter in de zaak Van Giel t. Tuymans stelt bijvoorbeeld als voorwaarde dat de parodie “onbetwistbaar voorhanden” moet zijn en dat “hoedanook duidelijk moet blijken dat het enige doel de spot, parodie of sarcasme is.” Dit is niet in overeenstemming met het Europese Deckmyn arrest. Humor of spot kan m.i. ook subtiel gebeuren (dit hoeft er niet al te dik op te liggen). De Voorzitter in de zaak Van Giel t. Tuymans stelt ook als voorwaarde dat het moet gaan om “een vervormde weergave van het oorspronkelijke werk”. Ook dit is in strijd met het “Deckmyn” arrest. In dit arrest werd immers duidelijk gezegd dat een parodie géén betrekking moet hebben op het oorspronkelijke werk zelf, en dat een kunstenaar dus een beschermd werk kan gebruiken voor een parodie die geen verband houdt met dat werk maar met iets externs.

Twee relevante criteria
Eigenlijk had de Voorzitter van de Rechtbank van Eerste Aanleg enkel deze twee voorwaarden moeten checken:
1. Vertoont het schilderij van Tuymans duidelijke verschillen met de foto van Van Giel? en
2. Doet het schilderij van Tuymans aan humor of spot?

Wat het eerste criterium betreft, vermeldt de rechter vooral wat de gelijkenissen zijn tussen beide werken (dezelfde kadrering, onderwerp, belichting, enz.). De rechter checkt volgens mij onvoldoende wat de eventuele verschillen zijn (nochtans is dit het relevante criterium). Dat er gelijkenissen zijn tussen beide werken lijkt trouwens nogal evident bij een parodie. De Voorzitter vermeldde wel dat de achtergrond van het schilderij niet zwart was zoals de achtergrond van de foto, maar vond dat dit geen afbreuk deed aan de gelijkenissen, zonder verder op de verschillen in te gaan. Nu kan het volgens mij best zijn dat er inderdaad onvoldoende “duidelijke verschillen” waren tussen het schilderij en de foto, maar dan had ik graag een gemotiveerde uiteenzetting van de rechter hierover gelezen aangezien dit volgens de Europese rechtspraak een relevant criterium is.

Wat het tweede criterium betreft, moet de rechter nagaan of het schilderij “humor” of “spot” bevat. Het lijkt mij niet evident dat een rechter hier een grote zeggingskracht over krijgt. Humor of spot zijn namelijk typisch zeer persoonlijk en subjectief. Men kan zich de vraag stellen of een rechter überhaupt hierover moet oordelen. De Voorzitter verweet aan Tuymans dat zijn schilderij niet rechtstreeks gericht was op de foto van Van Giel. Nochtans had het Europese Hof van Justitie duidelijk gesteld dat dit geen relevant criterium is voor een parodie. Ook verweet de Voorzitter aan Tuymans dat zijn schilderij geen “clowneske” of “sardonische” kenmerken heeft, wat al evenmin een voorwaarde zou mogen zijn voor een parodie.

Evenwicht tussen auteursrecht en artistieke uitingsvrijheid
Volgens het Deckmyn arrest [IEFbe 968] moet er trouwens steeds een correct evenwicht gevonden worden tussen enerzijds het auteursrecht en anderzijds de vrijheid van meningsuiting (inclusief artistieke uitingsvrijheid). De Voorzitter van de Rechtbank van Eerste Aanleg lijkt deze evenwichtsoefening niet te maken. De vraag of een kunstenaar in zijn of haar artistieke uitingsvrijheid begrensd is door bestaande werken van andere kunstenaars is nochtans een vrij fundamentele vraag. Het is dan ook te betreuren dat de rechter deze evenwichtsoefening niet maakte.

Tenslotte lijkt het mij onnodig om voor deze feiten een stakingsbevel en dwangsom (van 500.000 euro per overtreding!) op te leggen. Ook dit deel van het vonnis lijkt onvoldoende onderbouwd en in strijd met het proportionaliteitsbeginsel. De Voorzitter had perfect minder ingrijpende maatregelen kunnen opleggen zoals een verplichte naamsvermelding van Katrijn Van Giel als auteur van de foto of een billijke vergoeding voor de fotografe.

Conclusie
In de praktijk is het vaak moeilijk om een correcte afweging te maken tussen de belangen van auteurs/kunstenaars en de belangen van andere auteurs/kunstenaars die bestaande werken willen gebruiken om nieuwe werken te creëren. Dit is specifiek relevant voor “appropriation artists” zoals Luc Tuymans. Het is natuurlijk perfect toegelaten om inspiratie op te doen bij een ander. Zo kan een kunstenaar bijvoorbeeld vrijelijk ideeën, stijlen, concepten, enz. overnemen. Maar er zijn wel grenzen aan wat en hoeveel je kan overnemen, zeker als het om vormelijke en originele elementen gaat. De parodie-uitzondering is bedoeld om deze evenwichtsoefening mede mogelijk te maken. De rechtbanken moeten dit steeds geval per geval beoordelen, door rekening te houden met de concrete feiten en omstandigheden van elke zaak.

De Voorzitter van de Rechtbank in de zaak Van Giel t. Tuymans heeft volgens mij zijn uitspraak niet op correcte wijze onderbouwd en houdt onvoldoende rekening met de ontwikkelingen van het auteursrecht op Europees niveau.

Daarmee wil ik niet beweren dat de vaststelling dat er een auteursrechtinbreuk was op zich ook verkeerd is. Dit zal moeten blijken uit de uitspraak van het Hof van Beroep. Het lijkt mij vooral relevant of Luc Tuymans al dan niet kan aantonen dat zijn schilderij voldoende “duidelijke verschillen” vertoont met de foto waarop hij zich gebaseerd heeft. Dit is een feitenkwestie die volgens mij meer afhangt van kunst-kritische argumenten dan van juridische argumenten.

Tenslotte wil ik nog volgende bedenking meegeven. Indien Luc Tuymans contact had opgenomen met Katrijn Van Giel (en toestemming had gevraagd of een redelijke vergoeding had betaald), had hij ongetwijfeld veel misverstanden en irritaties kunnen vermijden. Dit lijkt mij sowieso de meest hoffelijke en respectvolle houding, zeker omdat zijn schilderij als parodie niet gericht was op de foto van Van Giel zelf, maar eerder bedoeld was als een vorm van maatschappijkritiek. Deze bedenking houdt natuurlijk geen juridische argumentatie in. Juridisch gezien is het juist belangrijk dat een auteur of kunstenaar géén toestemming moet vragen om een parodie te mogen maken (aangezien de kans groot is dat die geweigerd wordt en dit het begrip parodie zou uithollen).

Bart Van Besien

IEFBE 1216

Gerechtelijk onderzoek tegen gevangenisdirecteur is evident

RvdJ 12 februari 2015, IEFbe 1216 (Buts tegen VTM - Telefacts)
Het maatschappelijk belang van een gerechtelijk onderzoek tegen een gevangenisdirecteur wegens seksueel overschrijdend gedrag is evident. Een nieuw gerechtelijk onderzoek kan in verband gebracht worden met onderzoeken uit het verleden, juridische termen kunnen in gewone taal omschreven worden, er is loyaal wederhoor gegeven en de privacy is niet geschonden.

Het maatschappelijk belang van een gerechtelijk onderzoek tegen een gevangenisdirecteur wegens seksueel overschrijdend gedrag is evident. Tevens is het relevant om daarbij te verwijzen naar vroegere gerechtelijke onderzoeken over gelijkaardige feiten. Het is niet omdat klager in 1994 buiten vervolging werd gesteld en dat de klachten van 2004 geseponeerd werden, dat daarover niet meer bericht zou mogen worden, zeker niet als er een nieuw gelijkaardig onderzoek gevoerd wordt.
De journalist kan juridische termen omschrijven op een manier die voor een breed publiek toegankelijk en verstaanbaar is, al verdiende het de voorkeur om naast de zinsneden ‘naar de prullenmand verwijzen’ en ‘met een sisser aflopen’ de buitenvervolgingstelling ook expliciet te vermelden. Maar het niet expliciet gebruiken van de term ‘buitenvervolgingstelling’ is in dit geval, mee gezien de andere omschrijvingen, geen beroepsethische fout.

Gezien het onderwerp en de positie van de getuigen was het gerechtvaardigd en aangewezen om hen in de reportage te anonimiseren. De Raad ziet ook geen redenen om te betwijfelen dat de getuigen effectief bij de zaak betrokken waren

De journalist heeft klager, via een gesprek met zijn advocaat, een loyale kans op wederhoor gegeven. Of elk element uit de reportage aan de advocaat is voorgelegd, kan de Raad niet uitmaken, maar dat er een uitgebreid gesprek is geweest, wordt niet betwist. Het antwoord van de advocaat is loyaal weergegeven in Het Nieuws en Telefacts.

De Raad spreekt zich niet uit over de betwisting in verband met het recht van antwoord aangezien dat een juridische aangelegenheid is.

Ten slotte betekenen de reportages geen schending van de privacy aangezien ze gaan over gerechtelijke onderzoeken naar het professionele handelen van klager, wat van maatschappelijk belang is.
IEFBE 1215

RvdJ vind titel 'verkracht op tenniscourt' te affirmatief

RvdJ 12 februari 2015, IEFbe 1215 (Duyck tegen De Krant van West-Vlaanderen)
De titel 'Verkracht op het tenniscourt' is te affirmatief en strookt niet met de inhoud, er is geen loyale kans op wederhoor gegeven en de privacy is geschonden. De titel ‘Verkracht op het tenniscourt’ is, ondanks de combinatie met de ondertitel, te affirmatief geformuleerd. Hij strookt niet met de inhoud van het artikel en houdt onvoldoende rekening met het vermoeden van onschuld.

De journalist heeft klager geen loyale kans op wederhoor gegeven. De krant gaf klager de kans om te reageren na publicatie van het artikel. Maar aangezien het artikel, naast de feitelijke verslaggeving over de doorverwijzing naar de rechtbank, een aantal ernstige beschuldigingen bevat (‘de feiten zouden geen alleenstaand geval zijn’ en ‘er wordt gevreesd dat de tennisinstructeur misschien nog meer seksuele vergrijpen op zijn actief heeft’), was wederhoor vooraf aangewezen. Artikel 20 van de code bepaalt: ‘Wanneer een journalist in zijn berichtgeving zelf ernstige beschuldigingen uit, met name wanneer die de eer en de goede naam betreffen, is het aangewezen dat hij de betrokkene voor de publicatie contacteert en hem loyaal de kans biedt hierop te reageren’.

De vermelding van zijn initialen en woonplaats, in combinatie met de verwijzing naar de gemeente van de tennisclub, het feit dat klager ex-kinesist was bij Cercle Brugge, de naam en de plaats van het MPI waar hij werkte en zijn foto, weliswaar met een balkje voor de ogen, maakt klager identificeerbaar. Klager is op de foto ook niet voldoende onherkenbaar gemaakt.

De richtlijn bij artikel 23 van de code bepaalt in verband met verdachten: ‘Beperkte identificatie kan uitzonderlijk. De voornaam, de beginletter van de familienaam, de leeftijd en de woonplaats kunnen eventueel worden vermeld’. Klager is door de combinatie van de verschillende elementen herkenbaar en de krant kan niet aannemelijk maken dat herkenbaarheid in dit geval aangewezen of gerechtvaardigd was.

Ten slotte heeft de Raad geen redenen om aan te nemen dat de journalist of de krant klager bewust wilden treffen.

IEFBE 1214

Technisch kenmerk van kabelblokmodel kan niet bijdragen aan eigen karakter

Vzr. Rechtbank Den Haag 20 februari 2015, IEFbe 1214 (KOZ Products tegen Adinco)
Gemeenschapsmodellenrecht. KOZ ontwikkelt, produceert, verhandelt en is Gemeenschapsmodelrechthebbende op kabelblokken voor het boven en/of naast elkaar monteren van spanningskabels en hydraulische buizen. Adinco is een groothandel in meet- en regelapparaten, heeft tot enkele jaren geleden KOZ kabelblokken verhandeld en brengt sinds 2014 eigen merk blokken op de markt onder de naam Fox Clamps. KOZ vordert verbod op Gemeenschapsmodellen, auteursrecht en slaafse nabootsing. De Gemeenschapsmodellen zijn niet geldig, want het ontbreekt aan eigen karakter. Een overkapping is een uitsluitend technische functie die niet kan bijdragen aan het eigen karakter. Alle vorderingen worden afgewezen.

 

Gemeenschapsmodellen 2006 niet geldig
4.1 (...) Hoewel niet in geschil is dat een ontwerper van kabelblokken een beperkte ontwerpvrijheid heeft en dat mede daarom de geïnformeerde gebruiker op details zal letten, is het verschil tussen één of drie aanhechtingen naar voorlopig oordeel te minimaal om bij de gebruiker een andere algemene indruk te creëren.


Gemeenschapsmodellen 2005 niet geldig
4.3. Adinco baseert het ontbreken van eigen karakter primair op het hierna weergegeven kabelblok, dat op de markt wordt gebracht door de Duitse onderneming Formzeug Formen- und Werkzeuggesellschaft GmbH & Co KG (hierna: Formzeug) (...) Vast staat namelijk dat Formzeug al in 1996 een Gebrauchsmuster heeft laten inschrijven voor het kabelblok (DE 296 14016).

4.5. KOZ heeft hier tegen ingebracht dat de Gemeenschapsmodellen 2005 een andere algemene indruk wekken, vooral omdat het kabelblok van Formzeug geen gebruik maakt van overkappingen (de uitsteeksels aan de uitsparingen aan de onderzijde van het kabelblok waarin de kabels worden opgevangen). Naar voorlopig oordeel kunnen de Gemeenschapsmodellen 2005 geen eigen karakter ontlenen aan die overkappingen. Een Gemeenschapsmodel geldt namelijk niet voor een uiterlijk kenmerk van een voortbrengsel dat uitsluitend door een technische functie wordt bepaald (artikel 8 lid 1 van Verordening (EG) 6/2002 betreffende Gemeenschapsmodellen, hierna: GModVo). Zulke elementen kunnen ook niet bijdragen aan het eigen karakter van een Gemeenschapsmodel (vgl. Guidelines for examination in the office for harmonization in the internal market (trade marks and designs) on registered community designs, versie 1.0, p. 31). De overkapping is een dergelijk technisch bepaald kenmerk. Adinco heeft erop gewezen dat die overkappingen de druk van het kabelblok op de kabels verdelen en zodoende voorkomen dat de randen van het blok in de kabels snijden. Dat is voorshands voldoende aannemelijk, mede gelet op het feit dat kabelblokken zonder overkappingen, zoals de kabelblokken van Formzeug, gebruik maken van andere maatregelen om het insnijden van de kabels te voorkomen, zoals matjes (zie de hiervoor onder 4.3 tekening van de kabelblokken van Formzeug, waarbij matjes zijn aangebracht tussen de kabelblokken en de kabels).

Geen auteursrecht
4.7. Om vergelijkbare redenen kan de KOZ Uni niet worden aangemerkt als een auteursrechtelijk beschermd werk. Ook in auteursrechtelijk kader moeten kenmerken die technisch bepaald zijn, zoals de aanwezigheid van overkappingen, de ronde vorm van de uitsparingen en het gebruik van aanhechtingen, buiten beschouwing worden gelaten. Voor zover er aan de overige kenmerken van de KOZ Uni creatieve keuzes ten grondslag liggen, zijn die naar voorlopig oordeel te minimaal om de KOZ Uni in aanmerking te laten komen voor auteursrechtelijke bescherming.

Geen onrechtmatig handelen
4.8. Ook het beroep op slaafse nabootsing kan niet slagen. Voor zover de KOZ Uni een eigen plaats inneemt op de markt voor kabelklemmen (Adinco bestrijdt dat), heeft Adinco naar voorlopig oordeel voldoende gedaan om te voorkomen dat door gelijkheid tussen de KOZ Uni en de Fox Uni verwarring ontstaat. Ten eerste heeft de Fox Uni aan de bovenzijde een gesloten constructie rondom de montagegaten. Daardoor zijn bij de Fox Uni, anders dan bij de Gemeenschapsmodellen 2005, aan de bovenzijde geen kruisvormige ribben rondom dat gat te zien. Ten tweede is het patroon van de ribben aan de onderzijde van de Fox Uni anders dan bij de Gemeenschapsmodellen 2005. Ten derde hebben de zijkanten van de Fox Uni twee zwaluwstaartvormige verbindingen in plaats van één bij de Gemeenschaps-modellen 2005.
IEFBE 1213

THE BUTCHER CLUB verliest het van THE BUTCHER

Vzr. Rechtbank Den Haag 20 februari 2015, IEFbe 1213 (Bread & Butter tegen Butcher Club c.s.)
Uitspraak mede ingezonden door Maarten Rijks en Gino van Roeyen, BANNING. Bread & Butter voert onder de (merk)naam ‘The-Butcher’ een hamburgerrestaurant annex besloten cocktailbar in de Amsterdamse wijk De Pijp. Onder de (merk)naam 'THE BUTCHER CLUB' wordt in Rotterdam een restaurant annex slagerij geëxploiteerd. The Butcher Club maakt inbreauk, ten eerste omdat 'The' en 'Butcher' hierin terugkomen. de benadrukte verschillen zoals locatie, interieur, personeel en menu staan het verwarringsgevaar niet in de weg. Staking wordt bevolen evenals de overdracht van www.thebutcherclubrotterdam.nl.

Inbreuk
4.4. Naar voorlopig oordeel maakt Butcher Club c.s. door het gebruik van de tekens ‘The Butcher Club’, ‘The Butcherclub’ en ‘The Butcher Shop’ voor haar restaurant inbreuk op het Gemeenschapsmerk. Ten eerste staat buiten kijf dat die tekens overeenstemmen met het Gemeenschapsmerk. In die tekens komen de elementen ‘The’ en ‘Butcher’ immers terug. Het enige verschil betreft het weglaten van het streepje daartussen en de toevoeging van de elementen ‘-club’ en ‘-shop’. Het streepje is echter het minst dominante element van het Gemeenschapsmerk en de elementen ‘-club’ en ‘-shop’ zijn de minst dominante en de minst onderscheidende elementen van de gewraakte tekens.

4.6. De door Butcher Club c.s. benadrukte verschillen tussen het restaurant van Bread & Butter en het restaurant van Butcher Club, zoals verschillen in locatie, interieur, menu, openingstijden en personeel, staan naar voorlopig oordeel niet in de weg aan het verwar-ringsgevaar. (...)
IEFBE 1212

Schade gaat verder dan normale kwekerslicentievergoeding

Hof van beroep Gent 13 oktober 2008, IEFbe 1212 (Meilland tegen G.M.)
Uitspraak ingezonden door Paul Mazel, Trip advocaten. Het hoger beroep is toelaatbaar, er is geen nieuwe eis, door de devolutieve werking is de zaak in haar geheel aanhangig, en het Hof is territoriaal bevoegd. De inleidende dagvaarding is rechtsgeldig en de eisende partijen beschikken over de wettelijk vereiste hoedanigheid en belang. Een Belgische teler schendt het kwekersrecht van een rozenras. De (Franse) kweker en een (Nederlandse) licentiehouder bekomen lastens de teler een verbod tot vermeerdering en verkoop van hun planten, alsook de vernietiging van het materiaal onder verbeurte van een dwangsom, en de voorlegging van de boekhouding voor de begroting van een vergoeding. De schade gaat verder dan de normale licentievergoeding.

25. Terecht werpen <Meilland> en Rosaflor op dat zij bijkomende schade geleden hebben. De heer M. heeft wetens en willens zonder toestemming een rozenras, dat door het kwekersrecht van <Meilland> beschermd was, vermeerderd. Er is illegale vermeerdering. Verder verkocht de heer M. de opbrengst ervan gedurende vijf jaar, dit is zowat de hele (commerciële) levensduur van de plant.
Bovendien zou het de bescherming van het kwekersrecht uithollen indien een overtreder wetens en willens een inbreuk kan plegen en daarna enkel de licentievergoeding moet betalen. Een dergelijke vergoeding zou niet passend zijn.
De reputatie van <Meilland> en Rosaflor is geschaad, nu een inbreuk en dan nog een verder durende inbreuk vragen en twijfel doet rijzen omtrent de waarde van het kwekersrecht en de licentie en uiteindelijk van het product bij afnemers en licentiehouders. Bovendien werd de naam Mimi Eden ten onrechte gebruikt.
De heer M. heeft tenslotte de mogelijkheden om de schade te beperken vrijwillig verworpen en is zonder meer doorgegaan met kweken en verkopen.
Deze schade wordt ex aequo et bono bepaald op euro 1.910 of een tweede maal de royalties.

IEFBE 1211

Nederlandse voorziening bij sublicentiecontract, ondanks forumkeuze Gent

Hof Arnhem-Leeuwarden 17 februari 2015, IEFbe 1211; ECLI:NL:GHARL:2015:1152 (Osmos tegen BIM)
Procesrecht. BIM houdt zich bezig met monitoringssystemen, meettechnologie en bijkomende software van het merk; Osmos is exclusief licentiehouden van de IE-rechten. Partijen hebben een sublicentiecontract. Bevoegdheid Nederlandse rechter in kort geding. De forumkeuze voor het handelsgerecht te Gent, België staat er niet aan in de weg dat de Nederlandse voorzieningenrechter voorlopige maatregelen treft als bedoeld in artikel 31 EEX-Verordening. De Nederlandse voorzieningenrechter is op grond van artikel 6a Rv nationaal bevoegd. Op de vorderingen is ingevolge Rome I het Belgisch recht van toepassing.

Ook de opschorting van aan de vorderingen ten grondslag liggende verbintenissen alsmede het beroep op retentie worden beheerst door Belgisch recht. Rome II is niet van toepassing omdat er geen aanvullende feiten en omstandigheden zijn gesteld of gebleken die erop duiden dat appellante, onafhankelijk van de contractuele relatie, onrechtmatig jegens geïntimeerde heeft gehandeld. Toetsing spoedeisend belang ex nunc. Vordering wordt ex nunc afgewezen. De vordering was, ex tunc toetsend, ten tijde van het vonnis spoedeisend en gerechtvaardigd.

Bevoegdheid Nederlandse rechter
5.10 Voor alle drie de vorderingen geldt naar het oordeel van het hof dat er een reële band bestaat tussen het voorwerp van de gevorderde maatregelen en de territoriale bevoegdheid van de Nederlandse rechter. Het gebod tot het verstrekken van inlogcodes heeft betrekking op in Nederland lopende projecten, terwijl de beide verboden zien op benadering van in Nederland gevestigde (potentiële) klanten. Nu de verbintenissen die aan de vorderingen ten grondslag liggen in Nederland moet worden uitgevoerd, ervan uitgaande dat ook naar Belgisch recht de plaats van de uitvoering van de litigieuze verbintenissen in Nederland is gelegen, is het hof op grond van artikel 31 EEX-Verordening in samenhang met artikel 6 sub a Rv bevoegd om van de vorderingen kennis te nemen. De forumkeuze staat daar niet aan in de weg (artikel 13 Rv). Op grond van artikel 7 lid 2 Rv is het hof tevens bevoegd met betrekking tot de in eerste aanleg afgewezen vordering in reconventie van Osmos Benelux. Grief I faalt.

Toepasselijk recht
5.16 De slotsom uit het voorgaande is dat op het sublicentiecontract en de nadere overeenkomsten Belgisch recht van toepassing is. Het toepasselijke Belgische recht beheerst de nakoming van de overeenkomst en de gevolgen van de gehele of gedeeltelijke nakoming van de daaruit voortspruitende verbintenissen, waaronder een beroep op opschorting. Ook de in oorspronkelijk reconventie opgeworpen vraag of BIM Systems uit hoofde van retentie bevoegd was de afgifte van de gehuurde apparatuur op te schorten, dient naar Belgisch recht te worden beantwoord.

Verschaffen inloggegevens, spoedeisend belang
5.23 De door de voorzieningenrechter in het dictum onder 7.1 van het bestreden vonnis toegewezen veroordeling was dus, ex tunc toetsend, voorshands gerechtvaardigd. Door de afronding van de projecten, is het belang bij die veroordeling in hoger beroep verdwenen. Het hof zal die veroordeling, ex nunc toetsend, alsnog afwijzen.

Verkoopverbod
5.28 De slotsom uit het voorgaande is dat vooralsnog moeten worden aangenomen dat de verbodsvorderingen van BIM Systems geen steun vinden in het sublicentiecontract en aldus dienen te worden afgewezen. De grieven VI tot en met XI, die er allen toe strekken de vorderingen af te wijzen, behoeven nu de vorderingen reeds op grond van de grieven III, IV en V moeten worden afgewezen, geen verdere bespreking.

Teruggave gehuurde apparatuur
5.31 Dat BIM Systems de zaken na beëindiging van de lopende projecten aan Osmos Benelux dient terug te geven, wordt door BIM Systems niet bestreden. BIM Systems bestrijdt echter dat Osmos Benelux spoedeisend belang bij haar vordering heeft. Naar het oordeel van het hof heeft Osmos Benelux voorshands voldoende aannemelijk gemaakt dat zij de zaken nodig heeft voor andere projecten en dat zij, doordat zij niet over die zaken kan beschikken, opdrachten dreigt mis te lopen. Het gaat hier om alle montagestukken inclusief beugels uit het project "[R]", alle messing montageplaatjes afkomstig uit "[R]", optische koorden (2 meter) afkomstig uit project "[R]" en LIRIS sensoren afkomstig uit project "[S]". Dat de door Osmos Benelux opgegeven serienummers niet correct zijn, acht het hof niet van belang nu BIM Systems erkent voornoemde zaken nog in haar bezit te hebben. Al deze zaken dienen aan Osmos Benelux te worden gegeven.
De vordering zal met betrekking tot voornoemde zaken daarom alsnog worden toegewezen. Het hof ziet gelet op de gestelde waarde van de zaken, aanleiding de dwangsommen te matigen en te maximeren. Ook zal het hof BIM Systems wat meer tijd gunnen om aan deze veroordeling te voldoen. Een termijn van vijf werkdagen na betekening van het arrest, komt het hof redelijk voor.
IEFBE 1210

Woordmerk FAME nietig en schrapping wordt bevolen

Hof van beroep Antwerpen 22 december 2014, IEFbe 1210 (FAME tegen DOLCE, voorheen ARKA-SOFT)
Merkenrecht. Kwader trouw. Auteursrecht en andere rechten heropening. Appellanten zijn restauranthouder en beeldmerkhouder van FAME. Geïntimeerde zijn merkhouder van Beneluxwoordmerk FAME en beeldmerk DOLCE. Merkenrecht. Krachtens artikel 2.28.3.a jo. 2.4 BVIE roepen de appellanten terecht (kwader trouw) de nietigheid van de inschrijving van het woordmerk FAME in. De schrapping wordt bevolen.

Auteursrecht op het concept FAME en het logo FAME (bestaande uit: reportages, foto's, logo's, lay-outs en vormgeving). Voor de tegenvorderingen van de appellanten voor zover gebaseerd op andere rechten (auteursrecht, handelsnaam, domeinnaam en oneerlijke handelspraktijken) dan het merkenrecht, heropent het hof de debatten (5.9 en 5.14)

Het hof...stelt het bestaan vast van inbreuken door de geïntimeerden op het woord- en beeldmerk "Fame. Passie voor de Belgische gastronomie. Passion pour la gastronomie belge", waarvan de eerste appellant de rechtmatige houder is, door het herhaalde gebruik van tekens FAME, Fame Magazine, DOLCE, Dolce Magazine, en "DOLCE. Passie voor de Belgische gastronomie" bij de publicaties van de magazines FAME MAGAZINE en DOLCE MAGAZINE, in briefwisseling en op drukwerk, op de websites www.famemagazine.be en dolcemagazine.be, ...

IEFBE 1209

De Syngenta-ABC-uitspraak landmark-case in Life Sciences

Bijdrage ingezonden door Rogier de Vrey, CMS. In de zaak Syngenta/Octrooicentrum NL [IEF 14669] speelden aspecten van octrooirecht / aanvullend beschermingscertificaat, bestuursrecht en Europees recht. Deze zaak is behandeld door mij, tezamen met mijn Nederlandse kantoorgenoten Conny Delissen (bestuursrecht), Willem Hoorneman (net als ik octrooirecht) en mijn kantoorgenoot uit Brussel, Edmon Oude Elferink (Europees recht).

Octrooicentrum Nederland (=OCNL) heeft Syngenta op 9 december 2005 een aanvullend beschermingscertificaat verleend. Inmiddels is duidelijk, na de University of Queensland uitspraak van het HvJEU (C-630/10), dat bij het verlenen van het ABC ten onrechte niet is uitgegaan van de primair door Syngenta aangedragen Finse "combi-vergunning". Als gevolg daarvan is de duur van het certificaat een stuk korter dan deze zou zijn geweest indien de juiste vergunning zou zijn gebruikt voor de berekening van de duur. Syngenta heeft ongeveer acht jaar na de verlening van het certificaat verzocht tot correctie van de duur van het certificaat. Op het moment van dit verzoek was het certificaat nog van kracht. Dit verzoek is geweigerd door het OCNL. Het OCNL heeft tevens het door Syngenta daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag heeft vervolgens het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft Syngenta hoger beroep ingesteld bij de Raad van State en daarbij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Ook dit verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen [IEF 14023].

In de bodemprocedure in hoger beroep heeft OCNL zich op het standpunt gesteld dat er geen verplichting is om terug te komen op haar besluit tot verlening van het certificaat in 2005. Syngenta had binnen de wettelijke termijn van 6 weken (na 9 december 2005) bezwaar dienen in te stellen, wat zij niet heeft gedaan. Artikel 17 lid 2 van de Verordening 1610/96 (de Verordening) maakt dit niet anders en zou enkel verwijzen naar de mogelijkheid van bezwaar volgens de nationale procedureregels (6 weken termijn). Tevens zouden er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn die tot heroverweging ex art. 4:6 AWB nopen. Tenslotte was OCNL van mening dat correctie van de duur derden in hun belang zou kunnen treffen.

Syngenta heeft – zeer kort gezegd – betoogd dat de interpretatie van OCNL van art. 17 lid 2 van de Verordening zich niet verhoudt met het dwingende en supranationale karakter van Verordening 1610/96, de algemene opzet en doelstelling van deze verordening en het principe van Unietrouw. Tevens zou de in art. 17 lid 2 beoogde correctiemogelijkheid zinledig worden indien een beroep hierop aan een nationale beroepstermijn van 6 weken zou worden gebonden. Het feit dat in dit geval de foutieve berekening van de geldigheidsduur van het certificaat niet het gevolg is van een fout bij de vermelding in de aanvraag van de datum van de eerste handelsvergunning, maar het gevolg van een verkeerde vergunning als uitgangspunt, kan geen beletsel zijn voor toepassing van art. 17 lid 2.

De Raad van State heeft (in de bodemprocedure) Syngenta in het gelijk gesteld en bepaald dat de geldigheidsduur van het inmiddels vervallen certificaat dient te worden verlengd tot 18 december 2015.

Met name deze ruime uitleg van artikel 17(2) en de mogelijkheid om op in principe elk moment op deze correctiemogelijkheid een beroep te doen, is interessant voor certificaathouders.

IEFBE 1208

Ex parte verbod artwork op koffer, en EU-verbod merk PIP

Vzr. Rechtbank Den Haag 17 februari 2015, IEFbe 1208 (PIP studio tegen Action-remalux)
Uitspraak ingezonden door Laurens Kamp en Lars Bakers, Bingh advocaten. Ex parte. Het is voldoende aannemelijk dat Action onder het gemeenschapsmerk PIP gebruikt op een kaartje aan verhandelde koffers [klik afbeelding voor vergroting]. De voorzieningenrechter beveelt staking van merkinbreuk voor de gehele EU. Tevens is aannemelijk gemaakt dat zonder toestemming auteursrechtelijk beschermde artwork is gebruikt, de voorzieningenrechter beveelt staking in Nederland.

3.1. beveelt gerekwestreerden binnen een termijn van 18 uur na betekening van deze beschikking de in het verzoekschrift (...) omschreven inbreuk op het auteursrecht van PIP Studio in Nederland te staken en gestaakt te houden (...) van de (...) omschreven koffer voorzien van auteursrechtelijk beschermde artwork van PIP Studio (...)

3.2. beveelt gerekwestreerden binnen een termijn van 18 uur na betekening van deze beschikking iedere inbreuk op het Gemeenschapsmerk PIP van PIP Studio in de gehele Europese Unie te staken en gestaakt te houden, (...)